Laatst hoorde ik een sympathieke grijsaard in een of ander tv-programma zeggen: “De zon schijnt altijd achter de wolken en die wolken blijven nooit op dezelfde plaats hangen.” Zo verging het ook mij. Waar 2020 op z’n zachtst gezegd nogal donker en dramatisch eindigde, viel er plots een streepje licht binnen. Te zwak om helder te kunnen zien, maar sterk genoeg om me tenminste de richting te wijzen. En zo trok de grote midlife-queeste weer op gang als een puffende stoomlocomotief. Wat wilde ik? Ik snakte naar vrijheid, al was die relatief in een gekooide wereld. En toch wist ik dat ik de sleutel zélf in handen had.

 

Gebrek aan avon-tureluur

Wanneer ik terugkeek op de laatste jaren, meer bepaald op de momenten waarop ik mezelf nog niet als een uitgewrongen dweil zag, viel me op dat die ‘best of’-compilatie bestond uit momenten die één ding gemeen hadden: ik was omringd door mensen. Alle COVID-shit ten spijt, het gemis aan gezellige drukte hing al veel langer op me dan dat laatste jaartje. Eigenlijk al sinds ik de laatste keer parmantig op mijn hakjes, trolley in de hand, de vliegtuigtrap afwaggelde. Ah, dat drukke leven in de lucht. Een leven vol actie en snelle beslissingen. Humeurige passagiers en onverwachte probleemsituaties. Elke dag viel er wel iets nieuws te beleven. De daarop volgende jaren ben ik vrijwillig op een bureaustoel gekropen. Waar ik, op m’n eilandje, omringd werd door fijne mensen, maar waar ik ook continu mijn honger naar avontuur moest zien te onderdrukken. De voortdurend op en neer wippende voet en de door het vele nagelriemplukken verminkte duim verraadden dat er toch nog ergens iets smeulde in mijn sedentair bestaan. Maar dat smeulen werd zwakker en zwakker. Er waren op mijn bureaustoel zo weinig kansen op spontane ontmoetingen, verrassende gesprekken of bizarre situaties. De intrede van het uitzichtloze keukentafel-tijdperk maakte alles nóg eentoniger. Mijn ziel was als een leeggelopen ballon die maanden na het feestje nog ergens onder een kast vandaan komt. Ik verveelde me steendood.

De lokroep van de Appie

Ik wilde opstaan en rondlopen. Naar buiten. Het werkveld op. Alleen: de wereld daarbuiten was intussen absurd klein geworden. De luchtvaart lag op intensive care en de horeca zat in cryoslaap. En de gedachte aan ergens in een of andere boetiek te gaan verstenen, vond ik ook niet bepaald uitnodigend. Maar er was één sector die – ongeacht wat het venijnig virus nog uit z’n trukendoos zou halen – zou blijven draaien: de retail. De lokroep van de onvoorspelbare wereld daarbuiten, inclusief COVID-gevaar en een aanzienlijk financieel verlies, was sterker dan de aantrekkingskracht van mijn vertrouwde bureaustoel. En zo kwam het dus dat ondergetekende op een blauwe maandag, gebroken ziel onder de arm, de gevleugelde woorden: “Ik ga het verhaal hier laten stoppen, ik denk dat ik kassierster wil worden” uitsprak tegen een – op zijn zachtst gezegd – verbaasde werkgever.

Ik gaf mijn zekerheid op, mijn ‘droomjob’. (Want had ik hier niet keihard voor gewerkt? Was dit niet de grootste verwezenlijking uit mijn bestaan, ik als ‘ongeschoolde’, die mezelf copywriter mocht noemen?) Ook mijn comfortabele weekends samen-thuis-met-het-lief zouden eraan geloven. En toch was ik vastberaden.

Joris had een slag van de molen gekregen. Ook mijn ratio bekeek mijn bokkensprongen met misprijzende blik. Maar na het mondeling doorklieven van de verbindingsdraad met mijn vaste job, begon er al snel iets te gloeien vanuit mijn binnenste. Daar hadden we het vuurtje terug.

Op de tweede dag van mijn nieuwe leven blafte een norse krullenbol, wiens geduld – echt wel vroegtijdig – opgeraakte, me toe: “Gij wilt hier alles oplossen, maar nú hebt ge pas een probleem!” Ik maakte mezelf de bedenking dat ze misschien de verpersoonlijking was van mijn ratio. Wie weet kwam die me – als laatste stuiptrekking – in vleesgeworden vorm nog eens gauw mijn levieten lezen. De klanten die zich op dat moment in onze perimeter bevonden, begonnen daarop grapjes te maken en me bemoedigende woorden toe te spreken. Ik gloeide en glimlachte onder mijn mondmasker.

Daar zat ik dan: achter mijn kassa, terug midden in het leven.

Nawoord 

Ik ga momenteel dus als montere Appie-onthaalbediende door het leven. Zou ik hiervoor gekozen hebben als er meer uitzicht was geweest op de terugkeer naar kantoor? Misschien niet zo snel. Feit is wel dat ‘binnen een paar maanden moeten we misschién niet meer verplicht thuiswerken’ niet genoeg was voor mij. Mijn zielenpijn was prangender. Bovendien zou –vroeg of laat – mijn onbevredigd ‘avontuurlijk’ kantje toch van zich hebben laten horen.

Ik heb in dit relaas de focus gelegd op de meest ‘zichtbare’ ommezwaai. Maar eentje die minstens even ingrijpend is: je bevindt je op de website van een kersverse copywriter in bijberoep! Ik heb door scha en schande moeten ondervinden dat ik geen manusje-van-alles ben. Ik heb lak aan exposure op social media en een afgrijselijke hekel aan LinkedIncampagnes. Maar ik leg mezelf niet meer het dogma op dat ik een doorgewinterde marketeer moet zijn om goeie teksten te schrijven. Ik sta mezelf eindelijk toe het op míjn manier aan te pakken. Een cadeautje ter ere van mijn midlifecrisis. Naast een half afgebrande bos haar door een iets te enthousiaste blondeerpoging.

Maar dat is weer een ander verhaal.