Degenen die me kennen, weten dat ik algemeen genomen een verdraagzaam meisje ben. Soms zelfs iets te soft. Niet zelden gaat er achter mijn minzame lach een hoop frustratie, verontwaardiging of zelfs paniek schuil. Pokerface is my middle name. Het is niet zozeer dat ik mijn mond niet dúrf opentrekken, vaak ben ik gewoon niet ad rem genoeg om gepast te reageren op een situatie. En als ik dat dan doe, tja, dan blijft het gewenste resultaat vaak alsnog uit.

Door mijn onvermogen om tijdig op de – of beter: andermans – rem te gaan staan, zie ik dan ook overal in mijn leven tests opduiken. Beproevingen. Missies om na te gaan of ik nog wel helemaal bij de les ben. Onverwachte praktijkexamens, afgelegd door undercover onderzoekers die achteraf een psychologisch verslag schrijven over het feit dat ik me gedraag als een deurmat.

Wachten, wat is dat? 

Zo’n beproeving doet zich meestal voor bij activiteiten waar ik van nature al niet zo’n kei in ben. Neem nu het concept wachten. Iets dat ik doorheen de jaren stevig verleerd ben. Welke volwassene wacht er nog? Wachten is iets voor kinderen en adolescenten. Wachten op een snoepje nadat je flink je bord hebt leeggegeten, wachten op de bus, wachten tot de schoolbel gaat, wachten op het moment dat je voor het eerst naar een fuif mag, wachten op de eerste kus, wachten op de eerste keer. Maar eens de magische grens naar volwassenheid overgestoken, valt er toch niks meer te wachten? Alles is ontdekt en je zit zelf aan het stuur van je auto. En alles wat in de verte nog maar líjkt op wachten, kun je nuttig besteden met allerlei activiteiten, zoals de ingrediënten voor Ottolenghi’s shakshuka met gochujang opzoeken. Om maar iets te zeggen.

Wacht, er zijn uitzonderingen

Er is één plaats waar wachten wel nog de boventoon voert. Niet toevallig een plaats waar ieders innerlijke puber nog eens de vrije hand krijgt: de festivalweide. Met ingehouden enthousiasme wachten op een festivalbandje, al iets meer uitgelaten wachten op het volgende optreden, halsreikend wachten op een bekertje ijskoude festivalpils, wachten tot het gezelschap terug is van de toiletten en vervolgens tot het besef komen dat je er zelf ook maar best even gaat aanschuiven. Al dat wachten heeft iets magisch. Het hoort erbij. En toch kan het zelfs daar tricky worden. Denk maar aan de geur van succulente hamburgers en gekaramelliseerde uitjes na een paar biertjes. HONGER!

Rappe Rita

En zo werd ik afgelopen zomer nog eens getest. Aan een pad thai kraam om precies te zijn. Onder het mom van ‘dan moet het wel goed zijn’, hadden mijn lief en ik postgevat in de langste wachtrij fysiek mogelijk op een klein, intiem zomerfestival. En je raadt het al, zoals het een onverwachte test betaamt: we hadden ze niet direct in het snuitje. Rappe Rita. Een klein, tenger vrouwtje van een jaar of zestig, Benidormgezichtje, brutaalblauwe ogen en pittig muisgrijs kapsel. Rita trippelde eerst tot naast de rij, waar ze veinsde de vijftig centimeter grote blokletters PAD THAI niet goed te kunnen lezen. Twee pasjes opzij en het was gepiept. De penetratie verliep snel en gesmeerd. Rita was binnen. Haar ogen bleven gefixeerd op het kraam. Zo wist ze de blikken die haar ruggelings neersabelden vakkundig te negeren.

Consternatie alom

Het koppel dat voor ons in de wachtrij stond, een bebaarde jongen en meisje met paars haar, overlegden telepathisch hoe ze de situatie zouden aanpakken. Het conclaaf werd vroegtijdig stopgezet en de jongen haalde zijn schouders op. Rappe Rita zat dus gebeiteld. De paniek sloeg me om het hart. Die vrouw moest een halt worden toegeroepen. In naam van alle eerlijke wachtenden! Mijn lief, even hongerig, vroeg me verontwaardigd of ik gezien had wat zich zopas voor onze ogen had voltrokken. Vol afschuw knikte ik van ja. Ik wist wat me te doen stond. Het was mijn morele plicht. Ik zette me schrap en declameerde met een instant rode kop: “Euh excuseer, moet niet iedereen aanschuiven?” Ik wachtte op applaus van de menigte en genoot al voortijdig van een beteuterde Rita die, zich uitvoerig excuserend, een weg zou banen naar de achterste gelederen.

Zonder gevolg

Maar geloof het of niet — er gebeurde niks. Er keek zelfs niemand op. Rappe Rita bleef met een zelfvoldaan lachje rond haar gekartelde lipranden voor zich uit staren. Intussen had ze haar bankkaart bovengehaald en tikte ze ermee op haar kin alsof ze haar hoofd brak over een of ander raadsel. Wat pad thai was misschien? Zo kwam ik trouwens haar naam te weten. Uiteraard was het moment alweer voorbij. Ik vond er niks beters op dan Rita te bezoeken op Facebook, me er zeer van bewust dat die actie niet fraai zou staan op mijn psychische evaluatie. Maar, in naam van de rechtvaardigheid, ik kon het er niet bij laten. Uiteraard had ze een profiel. Én zowat zero privacy-instellingen. Ik wist meteen waar ze woonde, dat ze ambtenaar op rust was en dat haar kleinkinderen Wout en Amber heetten (gefingeerde namen, da’s wel zo fatsoenlijk). Even stond ik op het punt haar digitaal te benaderen, maar intussen was het einde van de wachtrij in zicht. Het beeld van de knapperig gewokte sojascheuten, aromatische limoenpartjes en gehakte pinda’s stemde me mild.

Rita plaatste haar bestelling en wachtte – nog altijd even zelfvoldaan – op haar eten. Onze gerechten bleken eerder klaar. Terwijl ik de eerste hap dampende noedels naar binnen schoof, keek ik nog eens vanuit mijn ooghoeken naar de spichtige zestiger. Ik bedacht me hoe bevrijdend het moet zijn om jezelf dingen toe te eigenen die in feite niet voor jou bestemd zijn. Zoals iemands plekje in een wachtrij. Zonder scrupules, zonder schuld, zonder schaamte. Op de een of andere manier koesterde ik ontzag voor het lef van Rita. Al zal ik dat natuurlijk nooit toegeven.