Softie

‘Beste mevrouw van de FOD Financiën…’, open ik, driftig trappend op mijn fiets, de blogpost die ik online zou smijten. Mijn lieve papa is onlangs overleden en als vervanging voor het stuk ziel dat daardoor geamputeerd is (zo voelt het gemis althans), heb ik een snelcursus Volwassen Worden moeten uploaden in mijn systeem. Want er zijn overheidsinstanties, banken, rekeningen, wijzigingen, aangiften, attesten, betalingen,…die allemaal vechten om mijn aandacht. Terwijl ik op dit moment liever zou zeggen: ‘Jongens, ik ga een maand of vier in een huisje diep in één of ander bos nadenken over het leven. Mediteren. Mijn verlies een plaats geven.’ Maar zo werkt het dus niet. Gepland zal er worden. Betaald zal er worden. Begrijpend geknikt zal er worden, terwijl een ellenlange uitleg mijn beide oren binnensijpelt. Mijn blogpost zou dus handelen over de onrechtvaardigheid van Het Systeem. Mijn boosheid, mijn frustraties, mijn onkunde om met dit alles om te gaan.

‘Beste mevrouw van de FOD Financiën…’, denk ik terwijl ik na mijn bezoek aan het Registratiekantoor terug naar mijn werk pedaleer. ‘Ik zou u graag willen bedanken voor ons gesprek daarnet. Uw luisterend oor, uw begrip en troostende woorden hebben mij in deze vreselijk moeilijke tijd terug de kracht gegeven om door te gaan. Ze hebben me als het ware terug energie gegeven. U nam de tijd om vragen te stellen, zelfs al waren die voor u of het dossier niet relevant. U luisterde en zag de totale wanhoop in mijn ogen. De angst dat deze mallemolen van paperassen nooit zou stoppen met draaien. U stelde me gerust dat ook hier een einde aan zou komen. En ik geloof u.’

De impact van deze ontmoeting heeft me aan het denken gezet. Ik geloof niet dat we de hedendaagse maatschappij kunnen veranderen. Toch niet op korte termijn. We leven in een tijd waarin iedereen zichzelf (en anderen) veel te serieus neemt. De minste opmerking of bedenking veroorzaakt een storm van voor- en tegenstanders. Ge denkt zwart of ge denkt wit. Er moet gedebatteerd worden over elk item dat op social media verschijnt; of het nu een ironische column betreft of een aanslag/moord/natuurramp. Koppen zullen rollen. Meningen moeten uitgekotst worden, liefst anoniem zodat de schrijver zich volledig kan laten gaan zonder scrupules, zonder filter, zonder nuances. Er moet geklaagd worden, ondanks de goede voornemens die menigeen zich maakt. Klagen zit bij ons, Belgen, gewoon ingebakken. Jawel, het is wél zo.

Ikzelf zit in een periode waarin ik het erg moeilijk vind om de schoonheid van het leven te zien. Gisteren tijdens het avondeten werd ik nog gesust door mijn tafelgenoten, omdat ik luid vloekend een betoog afstak over hoe rot alles is, hoe het plebs altijd het ordinaire plebs zal blijven. Uitgemolken wordt door elke instantie die geld geroken heeft. En dit ligt misschien niet heel ver van de waarheid in onze Kafkaiaanse maatschappij. Maar het feit dat een vriendelijke bediende me liet vertrekken met een glimlach op mijn gezicht zegt me dat er nog hoop is. Misschien moeten we allemaal leren om terug een beetje liever te zijn. Een beetje zachter. Ondergetekende gaat dan ook haar stinkende best doen om (nog) meer softie te worden. Ik zie wel waar het me brengt en of er iets terugkomt.

Wordt alles dan makkelijker? De kans is klein tot zeer klein.

Maar misschien is er nog ergens zo’n ordinaire plebejer wiens dag ik nét dat tikkeltje mooier kan maken.

pap’ocalyps

Ik neem hem stevig bij de arm terwijl we naar de wachtkamer strompelen.

Onderweg probeer ik de verdoken blikken langs me af te laten vloeien.

Hij ziet er ook verdomd slecht uit. Een doodzieke vader, dat valt niet te verbloemen.

We worden verwelkomd door de rij stoelen, broederlijk aan elkaar gelast, om nog eens te benadrukken dat we hier allemaal samen inzitten en het ook allemaal samen zullen moeten uitzitten. Enkel het kampvuur en de man met de gitaar ontbreken in de vaalgroene bunker.

De rust zelve acterend lees ik over de bouw van een nieuwe vleugel aan het ziekenhuis en zie ik dokters met zelfzekere, plichtsbewuste blik tussen aanhalingstekens vertellen wat ze zoal doen om het comfort voor de patiënten nòg beter te maken.

Uit mijn ooghoeken gluur ik naar hem, mijn hologige held.

Wanneer hij even later bij de dokter beleefd gesommeerd wordt zijn hemd uit te doen, vang ik zijn hulpeloze blik. Zijn handen trillen zo erg dat hij de knoopjes niet los krijgt. Ik schiet hem ter hulp en voel de volstrekte onnatuurlijkheid van mijn handeling.

Dit is zijn stijl niet. Hij is de held. Hij schiet ter hulp.

Terwijl ik zijn hemd uittrek negeer ik het beeld van zijn graatmagere, bleke armen.

Ik hoor de dokter in de verte vertellen over tijdelijke oplossingen waarvan hij het succes niet kan garanderen en kijk naar het schilderij tegen de muur. Een abstract kunstwerk waarmee de maker ervan zijn versie van de apocalyps op doek heeft vereeuwigd. Een helderoranje vuurbol tussen flarden van grijs.

Ik vraag me af wanneer die apocalyps zich zal voltrekken. Het voelt alsof de vuurbol elk moment door de muur naar binnen zal branden en ons verzwelgen, inclusief dokter en onderzoekstafel.

Ondanks de geringe kans op succes heeft de dokter goed werk verricht.

Het gaat beter. Veel beter zelfs. We kunnen terug lachen, praten en snoepen. We kunnen perfect doen alsof alles heel goed gaat. Zijn slechte momenten zie ik vanop afstand. Kan ik alleen maar zien vanop afstand. Het is ongelooflijk hoe een mens ondanks dat korte nekje in staat is om zijn kop in het zand te steken, vooral om te kunnen blijven doorgaan met het leven.

Er worden terug plannen gemaakt. Al voelen we de gloed van de vuurbol, daar achter dat kleine muurtje. Af en toe paniek, wanneer het te heet wordt onder onze voeten. Om dan na een passage bij het ziekenhuis gewoon weer verder te gaan, opnieuw en opnieuw.

Tot het einde.

Hij was bezig aan een marathon zonder finish en hij wist het.

Terwijl buiten de meest bizarre winterstorm in jaren zorgde voor een grillig schouwspel van woest dansende bomen, is hij heel stilletjes vertrokken, omringd door alle zachtheid van de wereld.