Ik neem hem stevig bij de arm terwijl we naar de wachtkamer strompelen.

Onderweg probeer ik de verdoken blikken langs me af te laten vloeien.

Hij ziet er ook verdomd slecht uit. Een doodzieke vader, dat valt niet te verbloemen.

We worden verwelkomd door de rij stoelen, broederlijk aan elkaar gelast, om nog eens te benadrukken dat we hier allemaal samen inzitten en het ook allemaal samen zullen moeten uitzitten. Enkel het kampvuur en de man met de gitaar ontbreken in de vaalgroene bunker.

De rust zelve acterend lees ik over de bouw van een nieuwe vleugel aan het ziekenhuis en zie ik dokters met zelfzekere, plichtsbewuste blik tussen aanhalingstekens vertellen wat ze zoal doen om het comfort voor de patiënten nòg beter te maken.

Uit mijn ooghoeken gluur ik naar hem, mijn hologige held.

Wanneer hij even later bij de dokter beleefd gesommeerd wordt zijn hemd uit te doen, vang ik zijn hulpeloze blik. Zijn handen trillen zo erg dat hij de knoopjes niet los krijgt. Ik schiet hem ter hulp en voel de volstrekte onnatuurlijkheid van mijn handeling.

Dit is zijn stijl niet. Hij is de held. Hij schiet ter hulp.

Terwijl ik zijn hemd uittrek negeer ik het beeld van zijn graatmagere, bleke armen.

Ik hoor de dokter in de verte vertellen over tijdelijke oplossingen waarvan hij het succes niet kan garanderen en kijk naar het schilderij tegen de muur. Een abstract kunstwerk waarmee de maker ervan zijn versie van de apocalyps op doek heeft vereeuwigd. Een helderoranje vuurbol tussen flarden van grijs.

Ik vraag me af wanneer die apocalyps zich zal voltrekken. Het voelt alsof de vuurbol elk moment door de muur naar binnen zal branden en ons verzwelgen, inclusief dokter en onderzoekstafel.

Ondanks de geringe kans op succes heeft de dokter goed werk verricht.

Het gaat beter. Veel beter zelfs. We kunnen terug lachen, praten en snoepen. We kunnen perfect doen alsof alles heel goed gaat. Zijn slechte momenten zie ik vanop afstand. Kan ik alleen maar zien vanop afstand. Het is ongelooflijk hoe een mens ondanks dat korte nekje in staat is om zijn kop in het zand te steken, vooral om te kunnen blijven doorgaan met het leven.

Er worden terug plannen gemaakt. Al voelen we de gloed van de vuurbol, daar achter dat kleine muurtje. Af en toe paniek, wanneer het te heet wordt onder onze voeten. Om dan na een passage bij het ziekenhuis gewoon weer verder te gaan, opnieuw en opnieuw.

Tot het einde.

Hij was bezig aan een marathon zonder finish en hij wist het.

Terwijl buiten de meest bizarre winterstorm in jaren zorgde voor een grillig schouwspel van woest dansende bomen, is hij heel stilletjes vertrokken, omringd door alle zachtheid van de wereld.