Het kunstmatige brein

Ik heb lang getwijfeld of ik erover zou schrijven. En vooral: wat ik zou schrijven. Maar gezien er tegenwoordig geen ontmoeting meer voorbijgaat zonder dat ‘het’ op een bepaald moment ter sprake komt, heb ik besloten om de olifant in de kamer maar eens te benoemen. Ik heb het over AI. Artificiële Intelligentie. Oftewel de ooit zo futuristische supercomputers die intussen zowat alle menselijke taken overnemen – de leuke althans, want mijn vloer moet ik nog steeds zelf schrobben. Alvast een kleine disclaimer: dit is mijn persoonlijke visie. Die ik aan niemand wil opleggen, of waar ik helemaal geen discussie mee wil uitlokken. Ik deel enkel míjn gevoel met wie ervoor openstaat.

Misschien moet ik eerst even zorgen voor de juiste omkadering van mijn verhaal. Daarvoor keren we terug naar het begin, zo’n vier jaar geleden. Toen ik nog overambitieus en onbevangen aan – dat geweldige stewardessenleven ten spijt –  het avontuur van mijn leven begon: schrijven. Ik had zonet de grote sprong gemaakt naar de nobele job van freelance copywriter. Na jaren van zoeken, verwachtingsvol beginnen en gedesillusioneerd eindigen, gebeurde het. Ik vond eindelijk een job die me genoeg uitdaagde. Die me prikkelde om steeds beter te worden. En, misschien nog het belangrijkste, waarin ik mijn speelsheid en creativiteit kon steken. Ik mocht schrijven, lezers meenemen in een boeiend verhaal, hen raken met mijn zelfgekozen woorden. En het mooiste van alles: ik werd er nog voor betaald ook. Voor mij voelde het, zonder overdrijven, alsof ik een vet Win for Life-ticket in handen had.

Leve de vooruitgang
Vandaag ben ik op het punt gekomen dat ik besef dat ik de kleine lettertjes op die Win For Life gemist heb. Waarschijnlijk stond daar, ergens in een klein hoekje, geschreven: ‘Geniet ervan zolang het nog duurt’. Want – hoewel menig creatieveling op LinkedIn van de daken schreeuwt hoe hij zich absoluut NIET bedreigd voelt door ChatGPT en konsoorten – ik heb dat wel. Tuurlijk. Ik denk dat elke zichzelf respecterende professional dat heeft. Of ben ik nu werkelijk de enige? Waar onze olijke chatbot in den beginne nog vooral feitelijke, droge materie uitstootte die je er zo kon uitpikken, wordt hij alsmaar geavanceerder. Intussen waagt hij zich ook al eens aan een grapje of woordspeling. Zijn teksten worden vloeiender, met dank aan de copywriters die hun ziel aan de duivel verkopen door AI te gaan ‘trainen’. Geen haar op mijn hoofd denkt eraan om daar mijn energie in te steken. Ik ga de stenen om mijn ruiten mee in te gooien toch niet zelf klaarleggen? Elke ‘baanbrekende’ ontwikkeling doet mijn werk weer een stukje in waarde dalen. Logisch. Want, zoals een bekende klusser ooit opperde, denken veel ondernemers: Wat ik zelf doe, doe ik meestal beter. Lees: goedkoper. Ik maak soms zorgen over de toekomst van mijn werk. Ik ga daar niet onnozel over doen.

Zachtheid wint
‘Maar Ann, kijk eens rond. Er zijn zo veel vacatures voor copywriters. Zo’n vaart zal het niet lopen.’ Inderdaad, er zijn staan enorm veel vacatures open. Voor content creators, die elke dag marketingplannen in kalenders moeten gieten om de socialmediaplatformen mee te bezoedelen. Om AI-teksten te ‘vermenselijken’, want die moeten nog nét een beetje vlotter lezen. Om scripts te schrijven voor automatisch gegenereerde LinkedIn mails, die ongevraagd je mailbox insluipen. Net die dingen boeien me voor geen meter. Waarom? Omdat ze koud zijn. Strategisch. Onpersoonlijk. Onbezield.

Hoe bestaat het dat we juist in deze tijden, waarin de maatschappij meer dan ooit nood heeft aan verbinding, menselijkheid en zachtheid, de creatiekracht van de mens willen opofferen? Kunst, fotografie, grafische vormgeving, literatuur, verhalen, verbinding. Zelfs onze basiscommunicatie wordt overgenomen door bots. Onder het mom van efficiëntie en besparing. Omdat we dan zelf geen moeite meer hoeven te doen. Omdat we dan niet meer moeten nadenken. Maar wat is een homo sapiens die niet meer nadenkt? De oermens drukte zijn gevoelens al uit in rotstekeningen. Artistieke menselijke expressievormen dragen toch bij aan een gelukkig leven, zowel voor de creator zelf als voor degene die zich de tijd en moeite getroost om ervan te genieten? En ja, ik weet dat technofobie van alle tijden is. De komst van de televisie en de eerste computers werden ook met de nodige argwaan onthaald. Maar kijk eens rond. Het gaat deze keer wel écht hard. Ik kan niet meer bijbenen, en dat geeft me een onbehaaglijk gevoel. Ik wil dat eigenlijk ook niet, en dat doet me zo mogelijk nog meer wankelen.

“Wat is een homo sapiens die niet meer nadenkt?”

Liefde voor het lege blad
Ik kies er dus bewust voor om mijn teksten niet te laten genereren door AI. Al zou ik mijn opdrachten inderdaad veel sneller kunnen inleveren, meer omzet draaien en op die manier aan tekstueel bandwerk doen. Katsjing! Maar ik heb nooit voor een leven als freelancer gekozen omwille van het financiële aspect. In België moet je sowieso wel half gek zijn om een eenmanszaak op te starten. Maar dat terzijde. Zoals ik in het eerste deel beschreef: ik ben in eerste instantie begonnen met schrijven omdat ik er blij van werd. Dat is nog steeds zo. Omdat ik uitdaging nodig heb, zowel intellectueel als creatief. Ik hou van een leeg blad omwille van de ontelbare mogelijkheden. Die ik zelf mag verkennen. Herdenken. Herformuleren. Schrappen. Net zolang prutsen tot het goed zit. ChatGPT zou me zo veel uit handen nemen, dat ik alleen een stukje polijstwerk overhoud. Dat is als het werk van een beeldhouwer beperken tot enkel het aanbrengen van een laag vernis. Met andere woorden: where’s the fun in that?

Overal klinkt het goedbedoelde advies om artificiële intelligentie te ‘omarmen’, en er groeikansen in te zien. Wel, als ik al van plan ben om iets te omarmen, zal het toch een persoon van vlees en bloed zijn.

Halfwassen

Mijn Middelgrote Midlifecrisis van afgelopen jaar bracht toch wel wat dingen naar boven die blijkbaar nogal typerend zijn voor zo’n existentieel vragenrondje. Nadat mijn professionele omwentelingen zo stilaan op hun plek vielen, stond het volgende zorgenkindje al voor de deur: mijn weerstand om ouder te worden.

Deze maand word ik achtendertig.

Achtendertig

Da’s nog maar twee jaar verwijderd van de veertig en, godbetert, twaalf van de vijftig. Nu, ik wil niemand voor het hoofd stoten, maar geef toe: veertig is zo’n symbolische leeftijd die de grens aangeeft tussen – relatief – jong en écht volwassen. Nee, het staat niet voor afgeschreven. Ik ken heel wat hippe veertigers die tijdloos door het leven dartelen. Maar bekijk de veertiger eens door de ogen van een vijfentwintigjarige. Begrijp je wat ik bedoel? Veertig is gesetteld. Mama. Papa. Huis al redelijk afbetaald. Misschien zelfs een buitenverblijf. Veertig is ouderraad. Veertig is dikke Volvo.

Veertig is zowat alles wat ik niet ben of heb.

Nog twee jaar en ik sta daar te koekeloeren.

Niet meer zo jong en ik wil wat

Eind vorig jaar, niet toevallig op het moment dat de mondmaskers drie volle weken aan de kant mochten, smeet ik daar maar ineens mijn gezond verstand bij. Wegens een acute aanval van knaldrang. Of zoiets. Want ik wilde zo graag. Ik wilde – wát ik juist wilde wist ik niet helemaal – maar ik wilde. Wanneer ik mijn ogen sloot, zag ik mezelf in een showreel van de Allerbeste Feestjes uit mijn leven. Zorgeloos dansen tot het ochtendgloren. Zonder verplichtingen. Zonder verwachtingen.

Yep, dát wilde ik – denk ik.

Er is niks. Of toch niet veel meer

Toen ik vol overgave mijn feestplannen uit de doeken deed aan een vriendin, bleef het stil. Zou het kunnen dat ik misschien iets te veel verwachtte van de wereld buiten mijn landelijk huurhuisje, het rustige decor van m’n gelukkig leven met mijn lief? Al mijn generatiegenoten zitten tot over hun oren in een leven met kinderen, hypothecaire leningen en kookboeken van Ottolenghi. Met andere woorden: er is daar buiten niks te zien. De tijd van uitbundige feestjes? Die is al eventjes voorbij. Eerlijk gezegd kieperde ik die jaren geleden, samen met mijn stewardessentenue, overboord. Om een goeie reden nog wel: ik vond er geen bal meer aan.

Ik besef dus dat de kans vrij reëel is dat mijn beoogde feestgedruis zich eerder aan een of andere toog zal afspelen. Met – veel te snel – een stuk in mijn kraag. En hoogstwaarschijnlijk verwikkeld in een gesprek waar ik eigenlijk niks aan heb. Met een andere knaldranger die denkt de tijd te slim af te zijn.

En toch vind ik dat heerlijk, zo heel af en toe. Tot de volgende ochtend althans.

Volwassen worden. Het schijnt me maar nét niet te lukken.

Een leven in hormanie

Ik ben geboren als specimen van het vrouweljke geslacht. Iets waar ik best mee kan leven.

Zo krijg ik bijvoorbeeld de kans allerlei kledingstijlen te verkennen: van eighties chick (inclusief bekjes in mijn haar) tot rockabilly meisje (hoera, fiftiesjurken en getoupeerd haar) of halve goth (zwart, zwart en zwarter). Ik droom trouwens nog steeds van de revival van de victoriaanse hoepeljurk. Ook kan ik naar hartenlust experimenteren met mijn uiterlijk. Hierdoor wacht ik al decennialang op de dag dat mijn kaalgeplukte wenkbrauwen uit het potloodstreepjes-tijdperk van de jaren ’90, terug wat body hebben. En last but not least: een clitoris hebben, da’s echt fijn.

Maar dan is er de babyfabriek

Wij hebben een nogal ingewikkeld systeem in ons lijf zitten: ons endocrien stelsel. Een fullblown chemische fabriek die als eindproduct baby’s wil afleveren. Maar zich in praktijk het grootste deel van haar bestaan moet tevredenstellen met het uitstoten van – tja – bloederige rommel. Spijtig genoeg kun je als vrouw niet aangeven “jongens, voor mij hoeft dat niet hoor, laat de machinerie maar uit staan. Lekker ecologisch”. Nee, ook al worden de werknemers niet betaald, de fabriek zal draaien.

“Ik verander prompt van Little Miss Sunshine in Little Miss Shining”

Ik ben over het algemeen een normaal, aimabel meisje. Ik probeer de katholieke gedachte ‘behandel een ander zoals je zelf behandeld wil worden’ als rode draad doorheen mijn levenswandel te volgen. En ik denk dat me dat meestal wel aardig afgaat. Tot mijn fabriek weer overuren begint te draaien. Er komt druk op de ketel, de stoomfluit weerklinkt en ik … verander prompt van Little Miss Sunshine in Little Miss Shining.

Jetzt geht’s los

Mijn lief kent intussen het ritueel. Mijn trillende onderlip en holle blik verraden dat we ons in de dangerzone bevinden. Vanaf dat moment is het oppassen geblazen, want één verkeerd woord kan een drama van epische omvang veroorzaken.

De vraag “pasta of patatjes?” is al genoeg om me in een onbedaarlijke huilbui te doen uitbarsten omdat ik het écht niet weet. Zoals ik niks meer weet. Wat is de zin van het leven op deze verdoemde planeet? En als ik hem vraag of ik niet wat ben bijgekomen, is het heel belangrijk dat hij overtuigend ontkent. Eerlijkheid komt later wel, nu is het een kwestie van overleven. (De laatste keer is hij trouwens in een onbewaakt moment eerlijk geweest, hetgeen ontaardde in een partijtje “nu ga ik mezelf uithongeren”. Hierop zette ik de volgende ochtend op kantoor bijna mijn tanden in de junior graphic designer.)

Hoe vaak hebben mensen me al zien crashen alsof ik mezelf elk moment voor een trein ga werpen? Neerzijgend. Gereduceerd tot een hoopje ellende. Weltschmerz. Alles kapot.

Om me dan de volgende dag neuriënd te zien binnenkomen: “Heyhey, alles goed luitjes?”

 

Onverlichter zake

Ik denk aan de vrouwen die staan te dansen in hun vrouwencirkels. Die hun vrouw-zijn en maandstonden vieren. Die helemaal happy zijn met al die ellende. Hebben zij daar nu écht geen last van? Of drukken ze hun lijdende zusters op elitair verlichte wijze nog eens extra met hun neus op diens falen? Of behoren zij tot de oervrouwen-clan? Waartoe onder andere de vrouwen behoren die niet geloven in epidurale. Omdat ze graag ten volle willen meemaken hoe ze worden opengereten door het hoofd van hun boreling. Want: zo steekt de natuur ineen.

Wel, ik behoor niet tot die clan. Ik word graag met rust gelaten en al zeker door mijn eigen lichaam. Als ik ooit voor kinderen zou hebben gekozen, zou ik bij mijn bevalling hoogstwaarschijnlijk de anesthesist hebben proberen om te kopen om me een shotje epidurale bij te pompen. En dat eeuwige maandelijkse gebloed en gestink, daar zie ook écht de schoonheid en het wonder niet van in.

Dus: als er nog eens een groepje vrouwen in het maanlicht gaat dansen en vervolgens hun menstruatiebloed onder een bedje van elandenmos begraven, laat iets weten. Volgende keer ga ik graag mee. Dan maak ik van de gelegenheid gebruik om mijn hele santenkraam, eierstokken inclusief, mee in de grond te steken. Om vervolgens met veel bravoure een rituele tapdans in te zetten, ter ere van mijn bevrijding.

the swimsuit issues

Donderdagochtend. Terwijl ik in de keuken mijn koffie laat doorlopen, trek ik de koelkast open. Ik neem een potje yoghurt. Het is eigenlijk nog zeker tien dagen houdbaar, dus ik kan er evengoed later van eten. In plaats daarvan prop ik een zelfgebakken zandkoekje in mijn mond en knikker ik een stuk pecan pie én een chocoladekoekje op mijn bord. Ik nestel me met mijn koffietje en lekkers onder een dekentje voor de tv. Genieten. Toch zeker zolang mijn kaken aan het malen zijn. Wanneer ik mijn laatste brokje deeg heb doorgeslikt, slaat het schuldgevoel al toe. Maar geen paniek! Straks, als alles wat verteerd is, trekken we naar de fitness.

Waarschijnlijk.

Was ik niet beter in de auto gesprongen en naar de fitness gereden met een nuchtere maag? Of had ik toch maar beter een yoghurt met verse perzik gegeten? En wat gaan we vanavond eten? Iets gezonds? Vlees of vis? Of alleen groenten met iets van koolhydraten?

Dit is mijn leven de laatste tijd. Levensbelangrijke beslissingen die geen zak uitmaken.

Wanneer ik mijn Instagram open verschijnt ze weer. De parade van gespierde buikjes en afgetrainde vrouwenlijven die vroeger, in de goeie ouwe tijd, wel eens als anorectisch werden bestempeld, maar waar nu opgestoken duimpjes bijstaan. En applaus-handjes.

Foto’s van normale vrouwen, zoals ik mezelf ook als normaal beschouw, die ineens een voor-foto zijn geworden. De na-foto erbij geplakt van diezelfde vrouwen, maar dan gemiddeld tien kilo lichter, aders op de pelvis van het vetloze bestaan, sixpack en thigh gap, zongebruind en blakend van gezondheid ergens op een tropische locatie.

Ik ben me ervan bewust dat het merendeel van die vrouwen gemiddeld tien jaar jonger is dan ik. En mijn gezond verstand herinnert me eraan dat er ook zoiets als Photoshop bestaat.

Maar toch…

Mijn lijf en ik zijn nooit echt goede vriendjes geweest.

Als kind was ik een behoorlijke brok. En die brok kreeg steevast na elk Medisch School Toezicht als souvenir een folder met een slordig appeltje op getekend, mee.

Als enige van de klas. Wat een privilege.

Familiefeesten waren een evaluatie of ik weer was bijgekomen of eindelijk eens zou beginnen te puberen, zodat misschien eindelijk die overtollige kilo’s eraf zouden gaan. “Want als ze meisje wordt, zal ze wel vermageren.” Ik meende trouwens dat ze ‘vrouw’ bedoelden maar ik zweeg en nam een flinke hap van de abrikozentaart die mijn tante voor het niet-obese deel van de familie gebakken had.

Als ik aan het snoepen was, wat ik graag deed, want alles was zo lekker, werd me vaak gevraagd of ik nog niet dik genoeg was. Na een bezoek aan de kinderarts was het zo ver: mijn moeder’s illusie over ik die gewicht zou verliezen als ik ‘meisje/vrouw’ zou worden, werd de wereld uitgeholpen door dit heerschap en ik werd op dieet gezet.

Mager eten (1 keer per maand frieten, die me sindsdien nog telkens ontzettende buikpijn bezorgen), fitness met mijn ouders (oh de schaamte als ik daar als enige kind rondliep en de andere sporters gingen klagen dat dat kind daar hun uitverkoren toestel bezet hield). Ik herinner me de keren dat ik met mijn armen rond de poot van de keukentafel hing te brullen dat ik niet mee wilde, alsof het gisteren was.

Mijn hele kindertijd ben ik extreem zelfbewust geweest en ik heb spijt dat ik de uren die ik heb staan huilen voor de spiegel niet heb gebruikt om insecten te gaan zoeken om onder mijn microscoop te onderzoeken, boeken van Roald Dahl te lezen, te lachen tot ik buikpijn kreeg of radioshows te maken met mijn gele cassetterecorder.

Toen de puberteit eraan kwam en daarbij ook het andere geslacht zijn intrede in mijn leefwereld deed, vlogen de kilo’s eraf. Motivatie! Ik gooide mijn boterhammen vaak weg tijdens de lunchpauze, en in de zomer waren er momenten dat ik leefde op 1 druif per dag. Mager was ik, fantastisch. Maar het moment dat mijn toenmalige vriendje liefkozend zei dat ik een blubberbuikje had (ik was natuurlijk veel te snel afgevallen en mijn huid had zich niet meer kunnen herstellen, alle buikspieroefeningen ten spijt) heeft alle complimentjes en liefdesverklaringen onherroepelijk teniet gedaan in mijn herinnering.

De jaren gingen voorbij en mijn gewicht schommelde door de jaren heen met een kilo of vijf. Een periode van boulimie, crashdiëten en Weight Watchers later kwamen de stabielere jaren. Ik lette nog steeds een beetje op om ‘uitschieters’ te vermijden en ik had goede en minder goede dagen qua zelfacceptatie.

Mijn hele adolescentie ben ik extreem zelfbewust geweest en ik heb spijt dat ik de uren die ik heb staan huilen voor de spiegel niet heb gebruikt om te dansen op foute muziek, urenlang te telefoneren met mijn vriendinnen, stiekem te vrijen in de bosjes met mijn toenmalig vriendje.

Met het ouder worden zag ik in hoe banaal mijn jarenlange schermutseling met mezelf was. Want dat was het uiteindelijk. Was mijn leven zo leeg dat ik constant geobsedeerd was door mijn uiterlijk? Misschien. Of misschien was ik gewoon ziek. Er was geen dokter meer die me nog folders met appels toestopte, niemand die me nog vroeg of ik nog niet dik genoeg was wanneer ik aan het smullen was van een zakje chips. Maar in mijn hoofd waren ze er nog. En daar kon geen enkel goedbedoeld complimentje of geruststelling dat ik écht niet te dik was, iets aan veranderen.

En nu zijn we dus op het punt gekomen waarop het lijkt dat alles voor niks is geweest. Een ‘Mediummeke’ is niet meer okee. Een ‘Mediummeke’ is een voor-foto geworden.

Mager is alweer de nieuwe norm. Alleen zit het nu geniepig verpakt onder een laag spieren en de noemer ‘gezond leven’. Synoniem voor elke dag leven op een lepel havermout met blauwe bessen als ontbijt, een avocado als middageten, en wat kippenwit als avondeten. Daarbij nog  een uur of drie op de fitness/crossfit/trampoline-met-handvat/hot Yoga en het is zo gepiept: de kilo’s smelten weg als sneeuw voor de zon.

Nu mag iemand me wel eens uitleggen waar ze elke dag de tijd halen om uitgebreid te gaan sporten als je een normaal leven met partner (en soms nog wat nazaten) hebt. Microwave diner voor hen dan terwijl de vrouw des huizes haar kont gaat opkrikken met squats?

En al die gezonde keuzes qua eten: dat is toch ook een fulltime bezigheid? Om niet te zeggen hoe dodelijk saai de mensen die daar constant over praten, van worden. Op een feestje de minipizza’s afslaan om op een cashewnootje te knagen, luid verkondigend dat ze vanaf nu alleen nog maar paleo eten.

Paleo, het nieuwe leven, de redding voor iedereen met voedselintoleranties. Zoals de befaamde gluten-intolerantie, waarvan ik het bestaan zeker niet ontken, maar waarvan toch een deel van de zelfverklaarde patiënten bij dokter Google te rade is geweest.

Ik heb ook een tijdje gedacht dat ik gluten-intolerant was. Of lactose-intolerant. Of gist-intolerant.

Omdat ik al zoveel gastrospecialisten heb bezocht en niemand me iets wijzer kon maken, heb ook ik mijn eigen diagnose gesteld: ik heb helemaal zelf, op eigen houtje, mijn darmen verkloot. Door crashdiëten, door mezelf met momenten uit te hongeren, door boven de pot te gaan hangen als ‘damage control’.

Niks intolerantie dus, behalve misschien eentje voor mijn eigen lichaam.

Ik ben geen antropoloog maar het lijkt alsof gezond leven een nieuw statussymbool is geworden. “Kijk maar eens hoeveel zelfcontrole ik heb.” Opium voor het volk dat, wanneer het zich verloren voelt, zijn houvast vindt aan de bar. Ik bedoel de ijzeren stang op de fitness welteverstaan. De ironie.

Ik ben tweeëndertig jaar en extreem zelfbewust. Maar ik heb er geen zin meer in. Ik heb geen zin meer om tijd te verspillen met huilen voor de spiegel.

Ik wil leven, dansen, lachen, vrijen.

En eten.

Disclaimer: ik wil graag benadrukken dat ik op geen enkele manier een gezonde levensstijl afkeur. 

Deze blog is geschreven vanuit mijn historiek en mijn frustraties. 

De behaaglijke lichtheid van het bestaan

Ik word zesendertig jaar. Zes-en-dertig. Als je me tien jaar geleden zou ge-timelapsed hebben aan welke astronomische snelheid het volgende decennium over me heen zou denderen, was ik waarschijnlijk scheeuwend weggelopen. Onwetend heb ik dus, stap voor stap, de chronologie des levens ondergaan. 

Het mag gezegd: Ik heb een mooi parcours afgelegd.

Ik heb kunnen proeven van de heerlijke verzuchtingen en escapades van het vrijgezellenbestaan om terecht te komen bij een fijne vriend (waar ik in alle schoonheid ook afscheid van heb genomen: we waren goed samen, maar niet sámen). Om dan tenslotte een échte liefdesrelatie aan te gaan met een heerlijk lief én twee fijne, bijna volwassen, plusdochters.

Ik heb kunnen genieten van allerlei baantjes, waarin elke dag mijn wereld en kennis een beetje groter werd. Om letterlijk de wereld in te trekken en me te verliezen in exotische extravaganza. Daarna gaan wennen aan een bureaujob als ambtenaar om dan uiteindelijk te eindigen als copywriter. Voor mij persoonlijk zowat living the dream.

Maar waar ik hoegenaamd niét over kan meespreken: kinderen.

Ik heb jarenlang mijn toekomstige kinderwens voor me uitgeschoven. Wachtend op die rammelende ovaria, gaf ik mezelf alle tijd die ik nodig zou hebben. Want mijn relatie zat niet helemaal goed. Of ik moest eerst wat geld sparen (alsof dat ooit zou gebeuren). Of het was écht effe te druk op werkgebied.

Zo ging jaar na jaar voorbij. En verscheen foto na foto online van mijn vroegere klasgenoten, vriendinnen en kennissen met hun nageslacht. Ik betrap mezelf er nog steeds op dat ik het even benauwd krijg als ik zo’n vrijgevochten vriendin zich helemaal zie verliezen in babyshowers en cuteness.

Maar ik? Ik voelde ‘m niet. Nog steeds niet.

 Niks nieuws, zul je denken. Die Ann, die heeft dat al eens verteld. In de Flair. Of op café. Ik geef grif toe dat ik daar nooit ofte nimmer een geheim van heb gemaakt: ik verkies een leven met zo min mogelijk verantwoordelijkheden. Als ik morgen naar Guatemala wil verhuizen, dan moet ik – bij wijze van spreken – overmorgen op het vliegtuig kunnen zitten. Ook heb ik gewoon geen zin om méé te draaien in onze maatschappij. Een maatschappij waarin we eigenlijk al als haringen in een ton zitten, die gestoeld is op verwijten en polarisering en waarin het blijkbaar normaal is om te moeten kamperen voor de school waaraan je je nageslacht wil toevertrouwen. Fijn voor degenen die daar geen graten in zien, maar ik heb daar allemaal geen zin in. En blijf daar dus met plezier mijlenver vandaan.

Ongemakkelijke stiltes

Het enige wat ik soms jammer vind: ik ben een outsider.

Echt.

Wanneer ik mensen van vroeger tegenkom, dan wordt me dit vaak pijnlijk duidelijk.

Kinderen, da’s een dankbaar onderwerp. Er zijn legio vragen te stellen.

Hoeveel? Geslacht? Leeftijd? Hobbies? Op dat moment gaat het gesprek nog vlot.

Maar dan kaatst de vraag plots terug naar mij. Wanneer ik naar waarheid antwoord dat ik ‘er’ geen heb, dan duikt de sfeer van het gesprek plots pijlsnel de dieperik in. Of, nog erger, dan valt er – na de verbaasde oh? – plots een snijdende stilte. De vragen en anekdotes die bij mijn gesprekspartner al standby stonden, zijn plots niet meer relevant wanneer duidelijk wordt dat ondergetekende wel een erg licht bestaan leidt.

Ik weet dan eerlijk gezegd ook niet meteen wat te doen. Een opmerking over het weer is maar een slappe comeback en met vuur beginnen te verdedigen waarom ik geen kinderen wil, tja, da’s ook genoeg om de persoon in kwestie de volgende keer in een grote boog om me heen te sturen. Waarover moet ik vertellen? Over hoe ik elke ochtend rustig een cappuccinootje slurp terwijl ik door instagram scroll om daarna rustig te gaan douchen met een gezellig muziekje op de achtergrond? Over hoe ik me in het weekend uren ongestoord kan verliezen in een goed boek? Of hoe ik met mijn lief spontaan erop uit kan trekken om een lange wandeling te maken en daarna op het gemak een blauwe Chimay te gaan drinken?

Wanneer ik vertel over mijn leven, dan voel ik me soms een beetje … gegeneerd. Mensen met kinderen hebben nog méér werk in hun vrije tijd dan op hun werk. Die hebben verantwoordelijkheid, die ploeteren en puzzelen naarstig (ja, da’s het woord!) om alle activiteiten van hun kroost ingepland te krijgen in een haalbare beurtrol voor het taxi spelen. Die hebben totaal andere prioriteiten in het leven. Hetgeen me soms ook wel een verademing lijkt dan het continu met zichzelf geconfronteerd te worden, maar da’s dan weer een ander verhaal.

Anneke krekel

Ik moet dan soms denken aan de fabel van de krekel en de mier. Een belerende vertelling die jonge kinderen in grove lijnen de niet mis te verstane boodschap meegeeft dat er in het leven hard gewerkt en afgezien moet worden, als je het goed wil doen. De mier is slim en goed en de krekel is een egoïstische klootzak die alleen maar aan plezier denkt.

Ik voel me de krekel.

En verontschuldig me nu al voor alle ongemakkelijke stiltes die nog gaan vallen.

Je mag altijd vragen hoe het met mijn hamster gaat.

Hashtag Groen

Ik zit gezellig in de zetel te keuvelen met mijn BFF. Over mijn strapatsen met het andere geslacht, over het moederschap (dat van haar althans), over het werk. Kortom, de dingen waar je op een gewone vrijdagavond als BFF’s over keuvelt. Ik steek een betoog af over een ex-collega, even oud als ik, maar wel tien kilo lichter. Dat figuur van haar is toch niet zo geweldig. En ze is wel een beetje een trut. En die acht jaar jongere collega die net aan het bouwen is, die zal ook wel het één en ander van thuis meegekregen hebben. Ik ben net op dreef wanneer ik de blik in haar ogen zie. Deze spreekt boekdelen. Mijn laatste woorden galmen na in mijn hoofd en dan geeft de realiteit me een behoorlijke slag in mijn gezicht: ik ben een monster geworden.

Ik vind het moeilijk om zelf toe te geven, maar het is een feit: ik heb af en toe last van de vuile, stinkende, bacterie genaamd afgunst. En ze steekt de kop op in de meest uiteenlopende situaties: van iemand die net een KitchenAid heeft gekocht, tot iemand die er opvallend ‘putjesloos’ in bikini uitziet, tot iemand die staat te blinken met haar knappe vent, zoontje, dochtertje én enthousiaste golden retriever.

Conclusie: ik ben blijkbaar tegenwoordig één wandelende homp frustratie.

Vind ik mijn eigen leven dan zo verschrikkelijk?

Neen. Hoegenaamd niet.

Ik voel me als eeuwige twintiger -we gaan hier niet over details beginnen- best goed in mijn vel, heb de leukste vrienden ever, heb een zalige job vol afwisseling, en ben vrij als een vogeltje. De wereld ligt nog verleidelijk lonkend open voor mij, klaar om verkend te worden.

Hoe kom ik dan aan dat perfecte vergelijkingsmateriaal?

Ik wil absoluut niet met het beschuldigende vingertje gaan wijzen, maar ik heb zo’n vaag vermoeden dat mijn eeuwige compagnon, mijn oh zo dierbare smartphone, hier voor iets tussen zit. Mijn beheerder van wijsheid, sociale contacten, afspraken, uurroosters, grappige kattenfilmpjes en ook: frustratie. Ondanks het feit dat ik hem toch wel graag bepotel. Getuige mijn foto’s-met-een-knipoog op Instagram, of mijn profielfoto’s op Facebook die -grif toegegeven- wel eens een beetje te vaak durven veranderen.

Maar ergens doorheen de tijd is het internet het walhalla van perfectie geworden. De tentoonstelling van Hoe Het Moet. Op zich is daar niks mis mee: ik vind er best wel goeie receptjes of mode-ideeën. En het blijft een leuke en handige manier om het contact te bewaren met je kennissen en vrienden of om je ex te bespieden. En Instagram is een beetje zoals het lezen van Elle magazine. Of Nest. Of Woef. Of Men’s/Women’s Health. Of het Kookboek van de Boerinnenbond. Ontspannend om af en toe eens in te bladeren.

Alleen is het grote verschil: vanaf het moment dat ik mijn smartphone ter hand neem, is er dat vingertje dat automatisch op het icoontje klikt van Facebook. Of Instagram. Dus die af en toe wordt al gauw: elk vrij moment. Een niet-aflatende stroom van perfectie dus.

En, menselijk als we zijn: ik ben niet perfect, dus -bam!- hier komt de confrontatie.

Stel, ik nestel me lekker in mijn zetel met een glas wijn en een zak chips. Ik weet gewoon dat er geschranst gaat worden en ik heb er zin in. Ik doe uit gewoonte Instagram open en ik zie een foto van een bordje spinazie met zoete aardappel en wat zaden, aangevuld met hashtag healthy, hashtag paleo, hashtag fitbody hashtag veel seks. Dat laatste is mijn fantasie die nog even wat olie op het vuur gooit, but you get the point. Beteuterd kijk ik naar mijn kruidige, knisperende aardappelschijfjes en draai de zak om, om toch nog maar eens te checken of hier wel écht zoveel calorieën in zitten als beweerd wordt. Ik loop terug naar de keuken en kom terug met een klein kommetje chips. De gezondheidsfreaks zullen nu juichen. Over de kaak van mijn innerlijke bourgondiër rolt een traantje naar beneden.

Of een ander scenario: ik die op een vrije dag wat op de zetel hang in peignoir. Ik open dat verrekte internet en ik word gebombardeerd door selfies van mensen in de fitness, of joggers in 1 of ander idyllisch herfstlandschap. Ze kijken me verwijtend aan vanop mijn scherm. Schuldbewust trek ik -dik tegen mijn zin- mijn sportkleren aan en vertrek. Met een humeur om op te schieten.

Of deze, ook een mooie: ik woon alleen en dit is maar tot op een bepaald punt mijn eigen keuze. Zonder zielig te willen doen: ik had me mijn leven op deze leeftijd wel een tikje anders voorgesteld. Dan helpt het niet als ik weer overstelpt word met foto’s van koppels en gezinnetjes hashtag love hashtag mijn allesjes hashtag cosy hashtag samen kunnen we de wereld aan. Moet ik dan een foto posten van mezelf hashtag mijn niksjes of hashtag mijn plantjes?

Dit is totaal geen kritiek op mijn contacten die hun belevenissen ongetwijfeld totaal goedbedoeld willen delen met de wereld. Mijn gezonde, fitte, gezellige, hippe en lieve vrienden. Het is hen van harte gegund, hun perfect belichte, pastelkleurige leven met een mix van design en eclectische vintage meubelen. Maar er zijn zo van die dagen dat ik me vrij imperfect voel. En er zijn ook dagen dat ik daar moeilijk mee om kan gaan.

Ik kan het gevoel niet wegstoppen dat ik alles wat ik tegenkom, ook moét doen, moét hebben of moét zijn.

En ik moet niks, behalve dan voor eens en altijd stoppen met mezelf te vergelijken met een realiteit waar een verfraaiende filter opstaat.

Misschien moet ik maar eens een filter downloaden in mijn hoofd, om de perfectie-parade een beetje de baas te kunnen.

  • NO FILTER: ik heb net geweldige seks gehad, ik hou van iedereen, bring it on! En ik krijg the whole charade, alle perfecte plaatjes, ongecensureerd, in hapklare brokken.
  • LIGHT FILTER: ik ben content, ik heb net een herfstwandeling gemaakt. Geen koppel-foto’s, maar de wereld bestaat uit lotgenoten die net als ik in een hippe bar op hun sterke, zelfbewuste eentje van een latte macchiato aan het slurpen zijn.
  • ADVANCED FILTER: ik heb Pre-Menstrueel-Syndroom en ga NU een reep chocolade in mijn keelgat rammen. Hell no, geen paleo of fitnesstoestanden, please. Ook liefst geen happy couple- of bikinifoto’s. Doe maar wat life quotes. Met puppy’s en shit.