EEN AFSCHEID

Wat er exact door haar hoofd ging op het moment dat bleek dat ze onze laatste strijd niet kon winnen, weet ik niet. Maar ik zal de machteloze woede in haar ogen, toen ze noodgedwongen capituleerde, nooit vergeten. Ik won de discussie, maar triomfeerde geen moment op die bewuste zaterdag eind april. Ik moest – willens nillens – mijn moeder overtuigen om zich te laten opnemen in het ziekenhuis. 

 Als het even kon, had ze zich vastgeketend aan haar eeuwige schommelstoel bij het raam. Ze zat daar goed, het maakte niet uit dat ze zo verzwakt was dat ze niet meer kon stappen. Als ze dan toch moest gaan, vertrok ze liever vanop haar vertrouwde plekje. Hoe graag ik het haar ook had gegund, dat kon en mocht ze niet vragen. Dus belde ik de ziekenwagen en pakte haar spullen terwijl ik de gedachte verdrong dat dit weleens haar laatste momenten in haar geliefde huis konden zijn. Want ik vreesde dat we de afrit van zoals het was al lang voorbij waren.

 Eens in het ziekenhuis besefte ik pas hoezeer zij haar toestand verbloemd had. Het fysieke bewijs daarvan waren haar kogelronde schoudergewrichten die uitstaken van onder haar dunne, melkwitte huid. Haar armpjes en buik waren gereduceerd tot kinderformaat. Kortom, het ijskoude voorjaar had mijn moeder respijt gegeven. Ze had de ideale gelegenheid gekregen om haar uitgemergelde lichaam te verhullen onder een dikke rolkraagtrui. En iedereen – inclusief mezelf – op het verkeerde been te zetten. Want alles ging goed.

 Moe(d)-der wanhoop

Ik ging haar dagelijks bezoeken, het fragiele moedermensje in dat grote ziekenhuisbed, geflankeerd door allerhande poedertjes en papjes. Tot haar koffie toe probeerde de verpleging te verdikken, om er toch maar voor te zorgen dat ze een béétje kracht in haar lijfje kreeg. Maar ma kon niet meer eten. Af en toe zat ze daar te hoesten en te proesten met zo’n vies papdrankje terwijl haar – volgens mij toch ietwat boosaardige – kamergenote de hele dag lang van kookshow naar kookshow zapte. Een stevige paniekaanval later kreeg ze gelukkig een aparte kamer. Daar konden we in alle rust praten over het weer, het hoge parkeertarief van het ziekenhuis, mijn hond en alle andere dingen waar je tijdens een ziekenhuisbezoek over praat als je de confrontatie met de werkelijkheid wil vermijden.

 Waarschijnlijk besefte ze zelf de vergeefsheid van haar toestand. Ze hoorde immers al meer dan twintig jaar dat haar kwalen – en dat waren er heel wat, te veel voor één mens eigenlijk – te wijten waren aan haar vroegere kankerbehandeling. Als er iemand een zware prijs heeft moeten betalen om te leven, dan is zij het wel. En nog sprak ze, nadat de arts haar had gemeld dat ze de rest van haar dagen zou moeten verdergaan met een maagsonde en thuisverpleging, de gevleugelde woorden: “Dan zullen we er maar het beste van maken.”

Het einde

Twee gemiste oproepen van het ziekenhuis op een zondagnamiddag. Vervolgens tien minuten frustratie en paniekerig getelefoneer naar een toestel dat maar niet werd opgenomen, om uiteindelijk te horen wat we moesten horen.

We mochten – zoals we al vreesden – afscheid gaan nemen. Maar niet zoals we dat vijf jaar geleden hadden gedaan met mijn vader.

Ze was al weg.

En zo liepen we op de eerste warme lentedag van het jaar in een waas door de ziekenhuisgang om het volgende hoofdstuk van ons leven voorgoed af te sluiten.

Intussen ben ik al bijna drie maanden wees. En, ook al nader ik de veertig, toch voel ik me ergens nog een kwetsbaar scheutje dat van de moederplant werd afgehaald. Ik koester het gevoel van het meisje dat, geflankeerd door haar ouders, de wereld voorzichtig gadeslaat vanaf de zijlijn voor ze zichzelf een vaste rol aanmeet in haar bestaan. Want alles lijkt nog zo hard mogelijk in de oneindig aanvoelende uitgestrektheid van het leven. 

 

Net dat gevoel verdwijnt onherroepelijk wanneer je laatste ouder sterft.

ONCE UPON A TIME

Ik leerde de betekenis van het woord ‘verlies’ pas echt kennen nadat ik mijn vader verloor. Iets of iemand verliezen betekent dat- of diegene niet meer terugvinden. En het is soms verdomd moeilijk om daarin te berusten.

Wie was je ook alweer?

Natuurlijk verzet ik me af en toe met heel mijn wezen tegen dat machteloze gevoel. Ergens blijf ik zoeken, ook al ben ik me bewust van de zinloosheid van mijn acties. Beelden oproepen, gesprekken reconstrueren, impressies definiëren. Hoe langer je iemand mist, hoe minder de flarden van herinneringen stroken met de werkelijkheid. Zo kreeg ik bijvoorbeeld, telkens ik iemand tegenkwam die een link had met mijn vader, de drang om die persoon aan te spreken. Vurig hopend dat een of andere anekdote hem terug tot leven zou wekken. Maar die pogingen gaf ik al snel op. Mensen praten nu eenmaal graag over zichzelf.

Papa JR

Mijn vader vertrok al meer dan vier jaar geleden naar de eeuwige jachtvelden. Ik mag dat zeggen op zo’n tenenkrommende manier, want wie hem ook maar een beetje kende, wist dat hij een cowboy was. Tot mijn grote ergernis als onzekere puber, maar tot mijn groeiende bewondering naarmate ik ouder werd. Pa had goesting om rond te lopen met cowboylaarzen, hoed, buckle en heel de reutemeteut. Dus pa deed dat. Na z’n zestigste beginnen paardrijden. Meteen ook maar een paard gekocht. Hilariteit alom omdat hij, klein van gestalte, zich enkel via een opstapje in het zadel kon ploffen. Pa perste en wrikte aan het leven. Om te nemen wat hij wilde hebben. En hij deed dat goed.

De dag van de liefde

Een hoogdag voor mijn cowboyvader was dan ook de Paardenmarkt in Kuringen, het dorp waar ik mijn jeugdige dagen sleet. Een volks gebeuren waarop ook ik me elk jaar weer verheugde. Misschien door de sterke herinnering aan de jaren die voorafgingen aan het tijdperk van het digitale leven. Het leven zoals het was, en liefst nog wat langer bleef — wat mij betreft. Ik hou van het vergane, het hoeft zelfs niet overdreven glorieus te zijn.

Ik beeld me graag in dat ik mijn wortels eventjes in de aarde plant waarop mijn voorouders rondkrasselden. Een gedachte waarbij de nostalgie kolkt door mijn aders als ik enkele bekende gezichten uit mijn kindertijd kruis. Althans, degenen die hun laatste rust nog niet op het dorpskerkhof vonden. Maar dat is niet de hoofdreden waarom ik mezelf elk jaar betrap op dit soort diepgewortelde affectie voor mijn geboortedorp.

Nee, de Paardenmarkt, dat was ónze dag. Van pa en mezelf. We vierden samen half maart: de herdenking van mijn geboorte, de belofte van een nieuwe lente, maar ook iets veel groters: onze liefde voor elkaar.

Geluk in een borrelglas

Als nakomer hinkte ik altijd ergens achteraan in de bloedlijn, met een paar generaties vertraging. De jongste van een gezin dat, zoals vroeger de gewoonte was, zich niet snel liet betrappen op sentimentele uitspraken. Snoep en verwennerijen fungeerden als belangrijkste communicatiemiddel voor dit soort uitlatingen. Maar op zaterdagvoormiddag, ergens halverwege maart, vierde de liefde hoogtij. Hij, fier op zijn dochter, die elk jaar wat groeide. En ik, fier op mijn eigenzinnige, ietwat excentrieke vader. Die zich al in de levensfase bevond waarin hij elk jaar weer wat kromp. Twee fiere Jorissen, klinkend met een ochtendlijke borrel. Traditie. En het mag gezegd: samen met mijn verwekker jenever hijsen in een bedompte feesttent kwam toch wel héél dicht bij mijn definitie van geluk.

Zelfs nadat de vergeefsheid al een prominente plek naast zijn ziekenhuisbed had ingenomen, bleef mijn vader, graatmager en moegestreden, uitkijken naar ons jaarlijks uitje.

Ik beloofde hem dat ik van de partij zou zijn.

pap’ocalyps

Ik neem hem stevig bij de arm terwijl we naar de wachtkamer strompelen.

Onderweg probeer ik de verdoken blikken langs me af te laten vloeien.

Hij ziet er ook verdomd slecht uit. Een doodzieke vader, dat valt niet te verbloemen.

We worden verwelkomd door de rij stoelen, broederlijk aan elkaar gelast, om nog eens te benadrukken dat we hier allemaal samen inzitten en het ook allemaal samen zullen moeten uitzitten. Enkel het kampvuur en de man met de gitaar ontbreken in de vaalgroene bunker.

De rust zelve acterend lees ik over de bouw van een nieuwe vleugel aan het ziekenhuis en zie ik dokters met zelfzekere, plichtsbewuste blik tussen aanhalingstekens vertellen wat ze zoal doen om het comfort voor de patiënten nòg beter te maken.

Uit mijn ooghoeken gluur ik naar hem, mijn hologige held.

Wanneer hij even later bij de dokter beleefd gesommeerd wordt zijn hemd uit te doen, vang ik zijn hulpeloze blik. Zijn handen trillen zo erg dat hij de knoopjes niet los krijgt. Ik schiet hem ter hulp en voel de volstrekte onnatuurlijkheid van mijn handeling.

Dit is zijn stijl niet. Hij is de held. Hij schiet ter hulp.

Terwijl ik zijn hemd uittrek negeer ik het beeld van zijn graatmagere, bleke armen.

Ik hoor de dokter in de verte vertellen over tijdelijke oplossingen waarvan hij het succes niet kan garanderen en kijk naar het schilderij tegen de muur. Een abstract kunstwerk waarmee de maker ervan zijn versie van de apocalyps op doek heeft vereeuwigd. Een helderoranje vuurbol tussen flarden van grijs.

Ik vraag me af wanneer die apocalyps zich zal voltrekken. Het voelt alsof de vuurbol elk moment door de muur naar binnen zal branden en ons verzwelgen, inclusief dokter en onderzoekstafel.

Ondanks de geringe kans op succes heeft de dokter goed werk verricht.

Het gaat beter. Veel beter zelfs. We kunnen terug lachen, praten en snoepen. We kunnen perfect doen alsof alles heel goed gaat. Zijn slechte momenten zie ik vanop afstand. Kan ik alleen maar zien vanop afstand. Het is ongelooflijk hoe een mens ondanks dat korte nekje in staat is om zijn kop in het zand te steken, vooral om te kunnen blijven doorgaan met het leven.

Er worden terug plannen gemaakt. Al voelen we de gloed van de vuurbol, daar achter dat kleine muurtje. Af en toe paniek, wanneer het te heet wordt onder onze voeten. Om dan na een passage bij het ziekenhuis gewoon weer verder te gaan, opnieuw en opnieuw.

Tot het einde.

Hij was bezig aan een marathon zonder finish en hij wist het.

Terwijl buiten de meest bizarre winterstorm in jaren zorgde voor een grillig schouwspel van woest dansende bomen, is hij heel stilletjes vertrokken, omringd door alle zachtheid van de wereld.