Op mijn eeuwige carrière-queeste struin ik geregeld door vacaturesites. Ik ben intussen al vrij bekend met het jargon. Zeg bijvoorbeeld niet ‘poetsvrouw’ maar ‘gastvrouw’. Of versta goed dat bedrijven die een ‘junior copywriter met vier jaar ervaring’ eigenlijk gewoon iemand zoeken die ze schandalig weinig willen betalen voor het beheer van hun social media. Ook bots je al eens op een waslijst aan vereisten die overduidelijk het resultaat is van een uitgebreide brainstorm van het personeel (“Jomma Jean, wette nog toen we vastzaten met da Excelbestand?” – “Goe punt Dirk, we zetten erbij dat de nieve ook iet van boekhouwe moet kenne”). Met andere woorden: jobs met een takenpakket waar Clark Kent zelfs niet aan begint als zijn in spandex gehulde alter ego. Da’s altijd lachen. Maar het lachen vergaat me snel als ik zie hoe dikwijls er ‘stressbestendigheid’ wordt gevraagd. Van museumopzichter tot kassierster, van graficus tot boekhouder, iedereen moet stressbestendig zijn. Alsof dat even evident is als – pakweg – tot honderd kunnen tellen. Maar ‘stressbestendigheid’, is dat überhaupt wel een menselijke eigenschap? En is die dan onuitputtelijk of zit er toch érgens een limiet op?

 

Ik maak er geen geheim van: ik ben absoluut niet stressbestendig. Ik kan in onverwachte situaties misschien wel vrij goed een pokerface opzetten terwijl het angstzweet stiekem richting mijn bilspleet glijdt. Maar als ik niet oplet, lig ik een hele nacht te knauwen op een misverstand of ben ik al doemscenario’s aan het bedenken voor een meeting die pas binnen een week of twee plaatsvindt. Het totale verlies van controle door corona en het daarbij gepaard gaande nieuwe leven dat enkel uit ‘werken’ en ‘niet werken’ bestaat, draagt ook niet echt bij tot mijn vermogen om eens lekker te relaxen. Maar dat schijnt tegenwoordig bij quasi iedereen zo te zijn, aldus kinesist Karel, die de nobele taak op zich heeft genomen om mijn schouderpartij – stilaan zo verhard dat er met gemak een kleine woonwijk op neergepoot kan worden – terug los te wrikken. Al is dat algemeen wereldbeeld maar een schamele troost.

Under pressure

We moeten er geen doekjes om winden: er is iets gaande. We worden dagelijks om de oren geslagen met cijfers over de pandemie. Maar onderhuids is er zich een pandemie van een heel andere soort aan het voltrekken: de burn-out. Ik hoef niet ver te zoeken in mijn kennissenkring om een heel aantal mensen te vinden die de transformatie van levenslustige carrièretijger naar onzeker, constant overprikkelde hang-in-there-kitty hebben doorgemaakt. Die, na maandenlang thuiszitten, zelfs niet meer de moed kunnen bijeenrapen om terug het Formule-1-arbeidscircuit binnen te sluipen. Ze hebben alles gegeven. Letterlijk. En dat verhaal hoor ik meer en meer. De burn-out coachingpraktijken schieten als paddenstoelen uit de grond, bedrijven dwepen op Linked-In met hun formidabele post-burn-out-rehabilitatieprogramma’s voor werknemers. (Al vraag ik me dan af hoe moeilijk het kan zijn om eens kritisch te kijken naar de oorzaak van al die ellende, in plaats van een pleister aan te reiken na de slachtpartij. Maar soit, wie ben ik?)

Een jaar geleden zorgde de eerste lockdown voor een tijdelijke ‘bewustzijnsgolf’. Her en der hoorde ik mensen opgelucht ademhalen, want er werd even op de pauzeknop geduwd. Maar die golf van peis en vree was weer even snel weggeëbd als hij was komen opzetten. De ironie wil dat men op bijna neurotische wijze bezig is met het beschermen van de gezondheid van de mens en met geen woord rept over de druk die alsmaar groter en normaler wordt. Terwijl we ons terecht mogen afvragen of die wel écht nodig is.

Een bullshitproof bestaan

Wikipedia definieert: “Stress is een vorm van spanning die in het lichaam van mensen, dieren of planten optreedt als reactie op externe prikkels en die gevolgd wordt door een bepaald patroon van fysiologische reacties.”

Er zijn twee soorten stress, positieve stress (zoals bijvoorbeeld de klamme handjes wanneer je een eerste date hebt), maar iets zegt me dat bedrijven het in hun vacatures niet over dát soort stress hebben. Met andere woorden: er is nood aan iemand die ongevoelig is voor prikkels (lees: bullshit) van buitenaf. Een robot dus.

Ik kan me niet van de gedachte ontdoen dat ‘stressbestendigheid’ dus even absurd is als ‘COPD-bestendigheid’ voor een kettingroker. Of ‘diabetesbestendigheid’ voor iemand die elke dag vlot een halve taart naar binnen schoffelt. De reeks fysiologische reacties waarover onze vriend Wiki het heeft, zijn niet van de poes. Ons lichaam krijgt het hard te verduren: cortisolpieken beïnvloeden zowat heel het hormoonstelsel. Met als gevolg: een verlaagde immuniteit, slapeloosheid, depressie, een continu opgezwollen buik, spastische darmen, … Daarbij verhoogt de kans op allerlei venijnige hart- en vaatziektes drastisch én werkt stress kanker in de hand. Zou het dan kunnen dat die o zo gewaardeerde stressbestendigheid toch niet zo vanzelfsprekend is?

Hoezo, stress?

Natuurlijk zijn er bepaalde beroepen waarvoor een zeker stoïcisme nodig is. Een neurochirurg, bezig in de hersenpan van een patiënt wiens familie enkele deuren verder zit te nagelbijten. Of een brandweerman, luchtverkeersleider, piloot, … Eén verkeerde beslissing kan leiden tot échte catastrofes. Dan komt een zekere vastberadenheid en standvastigheid wel van pas. Maar geef toe dat het merendeel van de dagelijkse stress voortkomt uit banaliteiten en ongeduld. Een klant die geen drie minuten kan wachten op zijn beurt of het ongehoord vindt dat een product niet meer op voorraad is nét wanneer hij dat wil kopen. Een opdrachtgever die je na twee weken radiostilte nog gauw even op vrijdag om kwart voor vijf feedback geeft en vanzelfsprekend nog vóór het weekend een aangepaste versie van je werk verwacht. Onderbemand achter een receptiedesk staan om in ware octopusstijl zowel klanten te bedienen als de binnenkomende leveringen van de Bol.com-koerier te controleren, dat alles onder de ritmische begeleiding van een rinkelende telefoon die steeds luider je trommelvliezen inpriegelt. Om maar een paar voorbeelden te noemen waar ik stress van krijg. Maar ik hoor regelmatig van burn-outers dat hun stress vaker voortkomt uit het onhebbelijke gedrag van collega’s, veel te veeleisende leidinggevenden of het simpelweg niet gezien of gehoord, laat staan bedankt worden.

Moraal van het verhaal: als de intermenselijke bullshit tot een minimum herleid wordt, ontstaat er al heel wat ruimte voor een stressvrij(-er) bestaan. Gewerkt moet er toch worden, dus waarom niet op een aangename manier? Als leidinggevende het werk van je werknemers waarderen en geen onmogelijke eisen stellen. Empathisch zijn. Als collega lief zijn voor de ander en begrip tonen. Mensen behandelen zoals je zelf wil behandeld worden. En dan mag het leven zo hard over je heen denderen als het wil: je staat er tenminste niet alleen voor. Laten we dus voor eens en altijd de term ‘stressbestendigheid’ in het vakje ‘alleen-voor-uitzonderlijk-zware-beroepen-waar-een-navenant-loon-tegenover-staat’ steken.

Willen we dat afspreken?