Mijn pas verworven midlifecrisis en ik gaven elkaar voldoende ruimte. Er brak zelfs een zomer aan die, naast een paar dagen Duitsland en Ardennen, hoop en perspectieven bood. Maar die was van korte duur. Waar we ons koning te rijk voelden wanneer we, verkleed als amateurchirurgen, naar buiten konden om te gaan werken of godbetert een pint te pakken, werd ook dat privilege ons op een donkergrijze schemeravond opnieuw ontzegd. Vanaf dan werd het leven pas goed all work and no play. Jack ging er van door het lint en mij was hetzelfde lot beschoren, al had ik daar op dat moment nog geen benul van.

 

Culinaire ergonomia

De tweede opsluitingsronde vertoonde in eerste instantie veel overeenkomsten met zijn voorjaarse voorganger. Met als grote verschil voor mij: ik voelde me op dat moment nog redelijk goed in mijn vel. Het gevoel van de hand Gods geslagen te zijn, was stilaan weggeëbd en zoals dat dan gaat: het flexibel menselijk wezen raakte gewend aan zijn nieuwe situatie en ploeterde voort. Kat in het bakkie, dacht ik dus, terwijl ik mijn ‘Zilveren Lepel’-kookboek op de keukentafel kwakte, waar het de komende weken dienst zou doen als laptopsteun.

De eerste weken teerde ik – nog vrij goedgezind – op het elan van de laatste productieve vergaderingen, de laatste persoonlijke gesprekken en de flarden hoop die regelmatig als vreedzame schapenwolkjes voorbijdreven. Maar al gauw zat ik elke ochtend, om negen uur stipt, verdrietig naar mijn tweedimensionale collega’s te turen die, bij wijlen metalig en hortend, vanop mijn Italiaanse kookbijbel de planning van de dag overliepen. Ik voelde me eenzamer en meer onthecht dan ooit.

Shit hit the fan

De combinatie van mijn keukentafelwerkelijkheid en een welgemikte portie onverwachte stress staken het vuur aan de lont. Er kwamen projecten op mijn planning te staan met inhoud waarvan ik het in Keulen hoorde donderen. Terwijl ik me anders zou inlezen, inleven en blijven wringen tot er iéts bruikbaars uit mijn pen zou vloeien, voelde deze uitdaging voor mij alsof ik onder schot gehouden werd. Ik raakte in paniek en mijn angst om niet te kunnen presteren, nam de overhand. Ik voelde me elke dag meer en meer kopje-onder gaan. Ik had de kracht niet meer om te zwemmen en geraakte niet op adem. Uiteraard had dat acute zuurstofgebrek ook zijn weerslag op de andere dingen waarmee ik bezig was. Het duurde dan ook niet lang voor de eerste fouten zich aandienden. Hysterisch wilde ik me laten interneren, of op z’n minst een hersenscan laten maken, want de enige logische verklaring voor deze acute waanzin was een fatale hersentumor. Ik gooide de handdoek in de ring en trok me de laatste dagen van het jaar terug in een zwart vacuüm.