Burn, baby, burn

Op mijn eeuwige carrière-queeste struin ik geregeld door vacaturesites. Ik ben intussen al vrij bekend met het jargon. Zeg bijvoorbeeld niet ‘poetsvrouw’ maar ‘gastvrouw’. Of versta goed dat bedrijven die een ‘junior copywriter met vier jaar ervaring’ eigenlijk gewoon iemand zoeken die ze schandalig weinig willen betalen voor het beheer van hun social media. Ook bots je al eens op een waslijst aan vereisten die overduidelijk het resultaat is van een uitgebreide brainstorm van het personeel (“Jomma Jean, wette nog toen we vastzaten met da Excelbestand?” – “Goe punt Dirk, we zetten erbij dat de nieve ook iet van boekhouwe moet kenne”). Met andere woorden: jobs met een takenpakket waar Clark Kent zelfs niet aan begint als zijn in spandex gehulde alter ego. Da’s altijd lachen. Maar het lachen vergaat me snel als ik zie hoe dikwijls er ‘stressbestendigheid’ wordt gevraagd. Van museumopzichter tot kassierster, van graficus tot boekhouder, iedereen moet stressbestendig zijn. Alsof dat even evident is als – pakweg – tot honderd kunnen tellen. Maar ‘stressbestendigheid’, is dat überhaupt wel een menselijke eigenschap? En is die dan onuitputtelijk of zit er toch érgens een limiet op?

 

Ik maak er geen geheim van: ik ben absoluut niet stressbestendig. Ik kan in onverwachte situaties misschien wel vrij goed een pokerface opzetten terwijl het angstzweet stiekem richting mijn bilspleet glijdt. Maar als ik niet oplet, lig ik een hele nacht te knauwen op een misverstand of ben ik al doemscenario’s aan het bedenken voor een meeting die pas binnen een week of twee plaatsvindt. Het totale verlies van controle door corona en het daarbij gepaard gaande nieuwe leven dat enkel uit ‘werken’ en ‘niet werken’ bestaat, draagt ook niet echt bij tot mijn vermogen om eens lekker te relaxen. Maar dat schijnt tegenwoordig bij quasi iedereen zo te zijn, aldus kinesist Karel, die de nobele taak op zich heeft genomen om mijn schouderpartij – stilaan zo verhard dat er met gemak een kleine woonwijk op neergepoot kan worden – terug los te wrikken. Al is dat algemeen wereldbeeld maar een schamele troost.

Under pressure

We moeten er geen doekjes om winden: er is iets gaande. We worden dagelijks om de oren geslagen met cijfers over de pandemie. Maar onderhuids is er zich een pandemie van een heel andere soort aan het voltrekken: de burn-out. Ik hoef niet ver te zoeken in mijn kennissenkring om een heel aantal mensen te vinden die de transformatie van levenslustige carrièretijger naar onzeker, constant overprikkelde hang-in-there-kitty hebben doorgemaakt. Die, na maandenlang thuiszitten, zelfs niet meer de moed kunnen bijeenrapen om terug het Formule-1-arbeidscircuit binnen te sluipen. Ze hebben alles gegeven. Letterlijk. En dat verhaal hoor ik meer en meer. De burn-out coachingpraktijken schieten als paddenstoelen uit de grond, bedrijven dwepen op Linked-In met hun formidabele post-burn-out-rehabilitatieprogramma’s voor werknemers. (Al vraag ik me dan af hoe moeilijk het kan zijn om eens kritisch te kijken naar de oorzaak van al die ellende, in plaats van een pleister aan te reiken na de slachtpartij. Maar soit, wie ben ik?)

Een jaar geleden zorgde de eerste lockdown voor een tijdelijke ‘bewustzijnsgolf’. Her en der hoorde ik mensen opgelucht ademhalen, want er werd even op de pauzeknop geduwd. Maar die golf van peis en vree was weer even snel weggeëbd als hij was komen opzetten. De ironie wil dat men op bijna neurotische wijze bezig is met het beschermen van de gezondheid van de mens en met geen woord rept over de druk die alsmaar groter en normaler wordt. Terwijl we ons terecht mogen afvragen of die wel écht nodig is.

Een bullshitproof bestaan

Wikipedia definieert: “Stress is een vorm van spanning die in het lichaam van mensen, dieren of planten optreedt als reactie op externe prikkels en die gevolgd wordt door een bepaald patroon van fysiologische reacties.”

Er zijn twee soorten stress, positieve stress (zoals bijvoorbeeld de klamme handjes wanneer je een eerste date hebt), maar iets zegt me dat bedrijven het in hun vacatures niet over dát soort stress hebben. Met andere woorden: er is nood aan iemand die ongevoelig is voor prikkels (lees: bullshit) van buitenaf. Een robot dus.

Ik kan me niet van de gedachte ontdoen dat ‘stressbestendigheid’ dus even absurd is als ‘COPD-bestendigheid’ voor een kettingroker. Of ‘diabetesbestendigheid’ voor iemand die elke dag vlot een halve taart naar binnen schoffelt. De reeks fysiologische reacties waarover onze vriend Wiki het heeft, zijn niet van de poes. Ons lichaam krijgt het hard te verduren: cortisolpieken beïnvloeden zowat heel het hormoonstelsel. Met als gevolg: een verlaagde immuniteit, slapeloosheid, depressie, een continu opgezwollen buik, spastische darmen, … Daarbij verhoogt de kans op allerlei venijnige hart- en vaatziektes drastisch én werkt stress kanker in de hand. Zou het dan kunnen dat die o zo gewaardeerde stressbestendigheid toch niet zo vanzelfsprekend is?

Hoezo, stress?

Natuurlijk zijn er bepaalde beroepen waarvoor een zeker stoïcisme nodig is. Een neurochirurg, bezig in de hersenpan van een patiënt wiens familie enkele deuren verder zit te nagelbijten. Of een brandweerman, luchtverkeersleider, piloot, … Eén verkeerde beslissing kan leiden tot échte catastrofes. Dan komt een zekere vastberadenheid en standvastigheid wel van pas. Maar geef toe dat het merendeel van de dagelijkse stress voortkomt uit banaliteiten en ongeduld. Een klant die geen drie minuten kan wachten op zijn beurt of het ongehoord vindt dat een product niet meer op voorraad is nét wanneer hij dat wil kopen. Een opdrachtgever die je na twee weken radiostilte nog gauw even op vrijdag om kwart voor vijf feedback geeft en vanzelfsprekend nog vóór het weekend een aangepaste versie van je werk verwacht. Onderbemand achter een receptiedesk staan om in ware octopusstijl zowel klanten te bedienen als de binnenkomende leveringen van de Bol.com-koerier te controleren, dat alles onder de ritmische begeleiding van een rinkelende telefoon die steeds luider je trommelvliezen inpriegelt. Om maar een paar voorbeelden te noemen waar ik stress van krijg. Maar ik hoor regelmatig van burn-outers dat hun stress vaker voortkomt uit het onhebbelijke gedrag van collega’s, veel te veeleisende leidinggevenden of het simpelweg niet gezien of gehoord, laat staan bedankt worden.

Moraal van het verhaal: als de intermenselijke bullshit tot een minimum herleid wordt, ontstaat er al heel wat ruimte voor een stressvrij(-er) bestaan. Gewerkt moet er toch worden, dus waarom niet op een aangename manier? Als leidinggevende het werk van je werknemers waarderen en geen onmogelijke eisen stellen. Empathisch zijn. Als collega lief zijn voor de ander en begrip tonen. Mensen behandelen zoals je zelf wil behandeld worden. En dan mag het leven zo hard over je heen denderen als het wil: je staat er tenminste niet alleen voor. Laten we dus voor eens en altijd de term ‘stressbestendigheid’ in het vakje ‘alleen-voor-uitzonderlijk-zware-beroepen-waar-een-navenant-loon-tegenover-staat’ steken.

Willen we dat afspreken?

the swimsuit issues

Donderdagochtend. Terwijl ik in de keuken mijn koffie laat doorlopen, trek ik de koelkast open. Ik neem een potje yoghurt. Het is eigenlijk nog zeker tien dagen houdbaar, dus ik kan er evengoed later van eten. In plaats daarvan prop ik een zelfgebakken zandkoekje in mijn mond en knikker ik een stuk pecan pie én een chocoladekoekje op mijn bord. Ik nestel me met mijn koffietje en lekkers onder een dekentje voor de tv. Genieten. Toch zeker zolang mijn kaken aan het malen zijn. Wanneer ik mijn laatste brokje deeg heb doorgeslikt, slaat het schuldgevoel al toe. Maar geen paniek! Straks, als alles wat verteerd is, trekken we naar de fitness.

Waarschijnlijk.

Was ik niet beter in de auto gesprongen en naar de fitness gereden met een nuchtere maag? Of had ik toch maar beter een yoghurt met verse perzik gegeten? En wat gaan we vanavond eten? Iets gezonds? Vlees of vis? Of alleen groenten met iets van koolhydraten?

Dit is mijn leven de laatste tijd. Levensbelangrijke beslissingen die geen zak uitmaken.

Wanneer ik mijn Instagram open verschijnt ze weer. De parade van gespierde buikjes en afgetrainde vrouwenlijven die vroeger, in de goeie ouwe tijd, wel eens als anorectisch werden bestempeld, maar waar nu opgestoken duimpjes bijstaan. En applaus-handjes.

Foto’s van normale vrouwen, zoals ik mezelf ook als normaal beschouw, die ineens een voor-foto zijn geworden. De na-foto erbij geplakt van diezelfde vrouwen, maar dan gemiddeld tien kilo lichter, aders op de pelvis van het vetloze bestaan, sixpack en thigh gap, zongebruind en blakend van gezondheid ergens op een tropische locatie.

Ik ben me ervan bewust dat het merendeel van die vrouwen gemiddeld tien jaar jonger is dan ik. En mijn gezond verstand herinnert me eraan dat er ook zoiets als Photoshop bestaat.

Maar toch…

Mijn lijf en ik zijn nooit echt goede vriendjes geweest.

Als kind was ik een behoorlijke brok. En die brok kreeg steevast na elk Medisch School Toezicht als souvenir een folder met een slordig appeltje op getekend, mee.

Als enige van de klas. Wat een privilege.

Familiefeesten waren een evaluatie of ik weer was bijgekomen of eindelijk eens zou beginnen te puberen, zodat misschien eindelijk die overtollige kilo’s eraf zouden gaan. “Want als ze meisje wordt, zal ze wel vermageren.” Ik meende trouwens dat ze ‘vrouw’ bedoelden maar ik zweeg en nam een flinke hap van de abrikozentaart die mijn tante voor het niet-obese deel van de familie gebakken had.

Als ik aan het snoepen was, wat ik graag deed, want alles was zo lekker, werd me vaak gevraagd of ik nog niet dik genoeg was. Na een bezoek aan de kinderarts was het zo ver: mijn moeder’s illusie over ik die gewicht zou verliezen als ik ‘meisje/vrouw’ zou worden, werd de wereld uitgeholpen door dit heerschap en ik werd op dieet gezet.

Mager eten (1 keer per maand frieten, die me sindsdien nog telkens ontzettende buikpijn bezorgen), fitness met mijn ouders (oh de schaamte als ik daar als enige kind rondliep en de andere sporters gingen klagen dat dat kind daar hun uitverkoren toestel bezet hield). Ik herinner me de keren dat ik met mijn armen rond de poot van de keukentafel hing te brullen dat ik niet mee wilde, alsof het gisteren was.

Mijn hele kindertijd ben ik extreem zelfbewust geweest en ik heb spijt dat ik de uren die ik heb staan huilen voor de spiegel niet heb gebruikt om insecten te gaan zoeken om onder mijn microscoop te onderzoeken, boeken van Roald Dahl te lezen, te lachen tot ik buikpijn kreeg of radioshows te maken met mijn gele cassetterecorder.

Toen de puberteit eraan kwam en daarbij ook het andere geslacht zijn intrede in mijn leefwereld deed, vlogen de kilo’s eraf. Motivatie! Ik gooide mijn boterhammen vaak weg tijdens de lunchpauze, en in de zomer waren er momenten dat ik leefde op 1 druif per dag. Mager was ik, fantastisch. Maar het moment dat mijn toenmalige vriendje liefkozend zei dat ik een blubberbuikje had (ik was natuurlijk veel te snel afgevallen en mijn huid had zich niet meer kunnen herstellen, alle buikspieroefeningen ten spijt) heeft alle complimentjes en liefdesverklaringen onherroepelijk teniet gedaan in mijn herinnering.

De jaren gingen voorbij en mijn gewicht schommelde door de jaren heen met een kilo of vijf. Een periode van boulimie, crashdiëten en Weight Watchers later kwamen de stabielere jaren. Ik lette nog steeds een beetje op om ‘uitschieters’ te vermijden en ik had goede en minder goede dagen qua zelfacceptatie.

Mijn hele adolescentie ben ik extreem zelfbewust geweest en ik heb spijt dat ik de uren die ik heb staan huilen voor de spiegel niet heb gebruikt om te dansen op foute muziek, urenlang te telefoneren met mijn vriendinnen, stiekem te vrijen in de bosjes met mijn toenmalig vriendje.

Met het ouder worden zag ik in hoe banaal mijn jarenlange schermutseling met mezelf was. Want dat was het uiteindelijk. Was mijn leven zo leeg dat ik constant geobsedeerd was door mijn uiterlijk? Misschien. Of misschien was ik gewoon ziek. Er was geen dokter meer die me nog folders met appels toestopte, niemand die me nog vroeg of ik nog niet dik genoeg was wanneer ik aan het smullen was van een zakje chips. Maar in mijn hoofd waren ze er nog. En daar kon geen enkel goedbedoeld complimentje of geruststelling dat ik écht niet te dik was, iets aan veranderen.

En nu zijn we dus op het punt gekomen waarop het lijkt dat alles voor niks is geweest. Een ‘Mediummeke’ is niet meer okee. Een ‘Mediummeke’ is een voor-foto geworden.

Mager is alweer de nieuwe norm. Alleen zit het nu geniepig verpakt onder een laag spieren en de noemer ‘gezond leven’. Synoniem voor elke dag leven op een lepel havermout met blauwe bessen als ontbijt, een avocado als middageten, en wat kippenwit als avondeten. Daarbij nog  een uur of drie op de fitness/crossfit/trampoline-met-handvat/hot Yoga en het is zo gepiept: de kilo’s smelten weg als sneeuw voor de zon.

Nu mag iemand me wel eens uitleggen waar ze elke dag de tijd halen om uitgebreid te gaan sporten als je een normaal leven met partner (en soms nog wat nazaten) hebt. Microwave diner voor hen dan terwijl de vrouw des huizes haar kont gaat opkrikken met squats?

En al die gezonde keuzes qua eten: dat is toch ook een fulltime bezigheid? Om niet te zeggen hoe dodelijk saai de mensen die daar constant over praten, van worden. Op een feestje de minipizza’s afslaan om op een cashewnootje te knagen, luid verkondigend dat ze vanaf nu alleen nog maar paleo eten.

Paleo, het nieuwe leven, de redding voor iedereen met voedselintoleranties. Zoals de befaamde gluten-intolerantie, waarvan ik het bestaan zeker niet ontken, maar waarvan toch een deel van de zelfverklaarde patiënten bij dokter Google te rade is geweest.

Ik heb ook een tijdje gedacht dat ik gluten-intolerant was. Of lactose-intolerant. Of gist-intolerant.

Omdat ik al zoveel gastrospecialisten heb bezocht en niemand me iets wijzer kon maken, heb ook ik mijn eigen diagnose gesteld: ik heb helemaal zelf, op eigen houtje, mijn darmen verkloot. Door crashdiëten, door mezelf met momenten uit te hongeren, door boven de pot te gaan hangen als ‘damage control’.

Niks intolerantie dus, behalve misschien eentje voor mijn eigen lichaam.

Ik ben geen antropoloog maar het lijkt alsof gezond leven een nieuw statussymbool is geworden. “Kijk maar eens hoeveel zelfcontrole ik heb.” Opium voor het volk dat, wanneer het zich verloren voelt, zijn houvast vindt aan de bar. Ik bedoel de ijzeren stang op de fitness welteverstaan. De ironie.

Ik ben tweeëndertig jaar en extreem zelfbewust. Maar ik heb er geen zin meer in. Ik heb geen zin meer om tijd te verspillen met huilen voor de spiegel.

Ik wil leven, dansen, lachen, vrijen.

En eten.

Disclaimer: ik wil graag benadrukken dat ik op geen enkele manier een gezonde levensstijl afkeur. 

Deze blog is geschreven vanuit mijn historiek en mijn frustraties. 

Softie

‘Beste mevrouw van de FOD Financiën…’, open ik, driftig trappend op mijn fiets, de blogpost die ik online zou smijten. Mijn lieve papa is onlangs overleden en als vervanging voor het stuk ziel dat daardoor geamputeerd is (zo voelt het gemis althans), heb ik een snelcursus Volwassen Worden moeten uploaden in mijn systeem. Want er zijn overheidsinstanties, banken, rekeningen, wijzigingen, aangiften, attesten, betalingen,…die allemaal vechten om mijn aandacht. Terwijl ik op dit moment liever zou zeggen: ‘Jongens, ik ga een maand of vier in een huisje diep in één of ander bos nadenken over het leven. Mediteren. Mijn verlies een plaats geven.’ Maar zo werkt het dus niet. Gepland zal er worden. Betaald zal er worden. Begrijpend geknikt zal er worden, terwijl een ellenlange uitleg mijn beide oren binnensijpelt. Mijn blogpost zou dus handelen over de onrechtvaardigheid van Het Systeem. Mijn boosheid, mijn frustraties, mijn onkunde om met dit alles om te gaan.

‘Beste mevrouw van de FOD Financiën…’, denk ik terwijl ik na mijn bezoek aan het Registratiekantoor terug naar mijn werk pedaleer. ‘Ik zou u graag willen bedanken voor ons gesprek daarnet. Uw luisterend oor, uw begrip en troostende woorden hebben mij in deze vreselijk moeilijke tijd terug de kracht gegeven om door te gaan. Ze hebben me als het ware terug energie gegeven. U nam de tijd om vragen te stellen, zelfs al waren die voor u of het dossier niet relevant. U luisterde en zag de totale wanhoop in mijn ogen. De angst dat deze mallemolen van paperassen nooit zou stoppen met draaien. U stelde me gerust dat ook hier een einde aan zou komen. En ik geloof u.’

De impact van deze ontmoeting heeft me aan het denken gezet. Ik geloof niet dat we de hedendaagse maatschappij kunnen veranderen. Toch niet op korte termijn. We leven in een tijd waarin iedereen zichzelf (en anderen) veel te serieus neemt. De minste opmerking of bedenking veroorzaakt een storm van voor- en tegenstanders. Ge denkt zwart of ge denkt wit. Er moet gedebatteerd worden over elk item dat op social media verschijnt; of het nu een ironische column betreft of een aanslag/moord/natuurramp. Koppen zullen rollen. Meningen moeten uitgekotst worden, liefst anoniem zodat de schrijver zich volledig kan laten gaan zonder scrupules, zonder filter, zonder nuances. Er moet geklaagd worden, ondanks de goede voornemens die menigeen zich maakt. Klagen zit bij ons, Belgen, gewoon ingebakken. Jawel, het is wél zo.

Ikzelf zit in een periode waarin ik het erg moeilijk vind om de schoonheid van het leven te zien. Gisteren tijdens het avondeten werd ik nog gesust door mijn tafelgenoten, omdat ik luid vloekend een betoog afstak over hoe rot alles is, hoe het plebs altijd het ordinaire plebs zal blijven. Uitgemolken wordt door elke instantie die geld geroken heeft. En dit ligt misschien niet heel ver van de waarheid in onze Kafkaiaanse maatschappij. Maar het feit dat een vriendelijke bediende me liet vertrekken met een glimlach op mijn gezicht zegt me dat er nog hoop is. Misschien moeten we allemaal leren om terug een beetje liever te zijn. Een beetje zachter. Ondergetekende gaat dan ook haar stinkende best doen om (nog) meer softie te worden. Ik zie wel waar het me brengt en of er iets terugkomt.

Wordt alles dan makkelijker? De kans is klein tot zeer klein.

Maar misschien is er nog ergens zo’n ordinaire plebejer wiens dag ik nét dat tikkeltje mooier kan maken.

Hashtag Groen

Ik zit gezellig in de zetel te keuvelen met mijn BFF. Over mijn strapatsen met het andere geslacht, over het moederschap (dat van haar althans), over het werk. Kortom, de dingen waar je op een gewone vrijdagavond als BFF’s over keuvelt. Ik steek een betoog af over een ex-collega, even oud als ik, maar wel tien kilo lichter. Dat figuur van haar is toch niet zo geweldig. En ze is wel een beetje een trut. En die acht jaar jongere collega die net aan het bouwen is, die zal ook wel het één en ander van thuis meegekregen hebben. Ik ben net op dreef wanneer ik de blik in haar ogen zie. Deze spreekt boekdelen. Mijn laatste woorden galmen na in mijn hoofd en dan geeft de realiteit me een behoorlijke slag in mijn gezicht: ik ben een monster geworden.

Ik vind het moeilijk om zelf toe te geven, maar het is een feit: ik heb af en toe last van de vuile, stinkende, bacterie genaamd afgunst. En ze steekt de kop op in de meest uiteenlopende situaties: van iemand die net een KitchenAid heeft gekocht, tot iemand die er opvallend ‘putjesloos’ in bikini uitziet, tot iemand die staat te blinken met haar knappe vent, zoontje, dochtertje én enthousiaste golden retriever.

Conclusie: ik ben blijkbaar tegenwoordig één wandelende homp frustratie.

Vind ik mijn eigen leven dan zo verschrikkelijk?

Neen. Hoegenaamd niet.

Ik voel me als eeuwige twintiger -we gaan hier niet over details beginnen- best goed in mijn vel, heb de leukste vrienden ever, heb een zalige job vol afwisseling, en ben vrij als een vogeltje. De wereld ligt nog verleidelijk lonkend open voor mij, klaar om verkend te worden.

Hoe kom ik dan aan dat perfecte vergelijkingsmateriaal?

Ik wil absoluut niet met het beschuldigende vingertje gaan wijzen, maar ik heb zo’n vaag vermoeden dat mijn eeuwige compagnon, mijn oh zo dierbare smartphone, hier voor iets tussen zit. Mijn beheerder van wijsheid, sociale contacten, afspraken, uurroosters, grappige kattenfilmpjes en ook: frustratie. Ondanks het feit dat ik hem toch wel graag bepotel. Getuige mijn foto’s-met-een-knipoog op Instagram, of mijn profielfoto’s op Facebook die -grif toegegeven- wel eens een beetje te vaak durven veranderen.

Maar ergens doorheen de tijd is het internet het walhalla van perfectie geworden. De tentoonstelling van Hoe Het Moet. Op zich is daar niks mis mee: ik vind er best wel goeie receptjes of mode-ideeën. En het blijft een leuke en handige manier om het contact te bewaren met je kennissen en vrienden of om je ex te bespieden. En Instagram is een beetje zoals het lezen van Elle magazine. Of Nest. Of Woef. Of Men’s/Women’s Health. Of het Kookboek van de Boerinnenbond. Ontspannend om af en toe eens in te bladeren.

Alleen is het grote verschil: vanaf het moment dat ik mijn smartphone ter hand neem, is er dat vingertje dat automatisch op het icoontje klikt van Facebook. Of Instagram. Dus die af en toe wordt al gauw: elk vrij moment. Een niet-aflatende stroom van perfectie dus.

En, menselijk als we zijn: ik ben niet perfect, dus -bam!- hier komt de confrontatie.

Stel, ik nestel me lekker in mijn zetel met een glas wijn en een zak chips. Ik weet gewoon dat er geschranst gaat worden en ik heb er zin in. Ik doe uit gewoonte Instagram open en ik zie een foto van een bordje spinazie met zoete aardappel en wat zaden, aangevuld met hashtag healthy, hashtag paleo, hashtag fitbody hashtag veel seks. Dat laatste is mijn fantasie die nog even wat olie op het vuur gooit, but you get the point. Beteuterd kijk ik naar mijn kruidige, knisperende aardappelschijfjes en draai de zak om, om toch nog maar eens te checken of hier wel écht zoveel calorieën in zitten als beweerd wordt. Ik loop terug naar de keuken en kom terug met een klein kommetje chips. De gezondheidsfreaks zullen nu juichen. Over de kaak van mijn innerlijke bourgondiër rolt een traantje naar beneden.

Of een ander scenario: ik die op een vrije dag wat op de zetel hang in peignoir. Ik open dat verrekte internet en ik word gebombardeerd door selfies van mensen in de fitness, of joggers in 1 of ander idyllisch herfstlandschap. Ze kijken me verwijtend aan vanop mijn scherm. Schuldbewust trek ik -dik tegen mijn zin- mijn sportkleren aan en vertrek. Met een humeur om op te schieten.

Of deze, ook een mooie: ik woon alleen en dit is maar tot op een bepaald punt mijn eigen keuze. Zonder zielig te willen doen: ik had me mijn leven op deze leeftijd wel een tikje anders voorgesteld. Dan helpt het niet als ik weer overstelpt word met foto’s van koppels en gezinnetjes hashtag love hashtag mijn allesjes hashtag cosy hashtag samen kunnen we de wereld aan. Moet ik dan een foto posten van mezelf hashtag mijn niksjes of hashtag mijn plantjes?

Dit is totaal geen kritiek op mijn contacten die hun belevenissen ongetwijfeld totaal goedbedoeld willen delen met de wereld. Mijn gezonde, fitte, gezellige, hippe en lieve vrienden. Het is hen van harte gegund, hun perfect belichte, pastelkleurige leven met een mix van design en eclectische vintage meubelen. Maar er zijn zo van die dagen dat ik me vrij imperfect voel. En er zijn ook dagen dat ik daar moeilijk mee om kan gaan.

Ik kan het gevoel niet wegstoppen dat ik alles wat ik tegenkom, ook moét doen, moét hebben of moét zijn.

En ik moet niks, behalve dan voor eens en altijd stoppen met mezelf te vergelijken met een realiteit waar een verfraaiende filter opstaat.

Misschien moet ik maar eens een filter downloaden in mijn hoofd, om de perfectie-parade een beetje de baas te kunnen.

  • NO FILTER: ik heb net geweldige seks gehad, ik hou van iedereen, bring it on! En ik krijg the whole charade, alle perfecte plaatjes, ongecensureerd, in hapklare brokken.
  • LIGHT FILTER: ik ben content, ik heb net een herfstwandeling gemaakt. Geen koppel-foto’s, maar de wereld bestaat uit lotgenoten die net als ik in een hippe bar op hun sterke, zelfbewuste eentje van een latte macchiato aan het slurpen zijn.
  • ADVANCED FILTER: ik heb Pre-Menstrueel-Syndroom en ga NU een reep chocolade in mijn keelgat rammen. Hell no, geen paleo of fitnesstoestanden, please. Ook liefst geen happy couple- of bikinifoto’s. Doe maar wat life quotes. Met puppy’s en shit.