Ik voel me goed. Echt. Dat half jaartje ‘mijn ding doen’ heeft me tot hiertoe al flink deugd gedaan. Edoch heb ik vorige week een behoorlijke knal voor m’n kop gehad. Een kapitale schrijffout gemaakt? Mijn vingertoppen afgesneden met de vleesmachine in de Spar van Schulen (– waar ik deeltijds mijn bestaan bij elkaar zwoeg, mocht er zich eens een maand geen mecenas aandienen om zich door mijn schrijfsels te laten verblijden)?

 

Niks van dat alles. Een spelletje padel. Dat wel.

Dat gaat toch vanzelf?

De zon straalde en mijn benen deden dat ook. Lekker ingeolied met factor 15 en al vrij gebruind voor een kwakkelzomer, paradeerden ze richting veld vier. Ze waren trouwens gehuld in een veel te grote short die ik voor de gelegenheid van mijn lief geleend had. Maar dit geheel terzijde.

Of ik ooit al eens getennist had? Neu. Gesquasht? Ook niet. Gebadmintond? Euh, ja, wacht, op een tuinfeestje. Lezer, gaan de alarmbellen al rinkelen? Terecht, want ik ben — moet ik zelf grif toegeven – een verschrikkelijk slechte leerling. Wie mij een béétje kent, weet dat ik enorm ongeduldig kan zijn. Ik wijt dat aan mijn sterrenteken – ik ben een ram, de eerste van de zodiac, jammer maar helaas – maar het is effectief een kleine afwijking in mijn voorts geweldige karakter. Dat mijn verhemelte al meermaals verschroeid raakte nadat ik de tijd niet nam om de goudbruine, thans waarschuwend sissende mozzarella op mijn pizza quattro stagioni te laten afkoelen alvorens hem in mijn eetgat te schuiven, is een spijtige bijzaak. Maar het soort ongeduld dat zich manifesteerde tussen de muren van veld vier, is van een heel andere orde. Simpel gezegd: ik vind het heel moeilijk om iets niet te kunnen. Ergens verwacht ik dat ik, doorheen mijn levenswandel, de obstakels die ik tegenkom moeiteloos overwin dankzij een of andere goddelijke interventie. Dat ik, wonderkind, de dingen waar iedere sterveling maanden of zelfs jaren op moet oefenen, helemaal vanzelf kan. “Dèh, ik kan dat goed, wie had dat nu gedacht? Sapperlootjes!”

Heb ik zo’n eigendunk? Au contraire, het is vooral mijn onzekerheid die me die immense druk oplegt.

Want falen, da’s iets voor losers, toch?

De terugslag

Mijn benen verloren hun glimmende dartelheid al snel, want – wat een verrassing – ik bakte uiteraard niks van het nieuwe, immens populaire spelletje. Ik kon amper inschatten waar het balletje – als het al eens uit medelijden mijn richting uit kwam – zou landen, dus vloog ik er op als een hond op een stuk cervela, mijn racket zwabberend aan mijn pols. Of áls ik het dan raakte, ik dat maar meteen snoeihard deed, zodat het instant koers zette naar een ander veld, waar vier paar behaarde mannenbenen fanatiek rond liepen te hupsen. Het imperium dat ik, padelspecialist in spe, zorgvuldig had opgebouwd in mijn hoofd, verkruimelde ongeveer binnen het kwartier. De ideale gelegenheid om nog eens met verve mijn vertolking van de Stadia der Menselijk Falen te brengen. Beginnend met de Irritante Clown “Ha, zie mij hier eens doen, ik ben toch nogal een geval hè”, om dan over te gaan tot Het Agressief Lawijt “Godverdomme Joris, stom rund, sla dan op de bal” en dan te eindigen naast het veld, met de Tragedie: janken. Yep.

Op en naast veld vier voltrok zich dus een menselijk drama waar zelfs de scenarioschrijvers van Thuis een puntje aan kunnen zuigen.

De aanhouder staat daar te koekeloeren

Het resterende uur heb ik met dikke ogen zo goed en zo kwaad mogelijk tegen het gele onding lopen te meppen. En toen kwam de hamvraag. Vond ik het fijn? Tja, moest ik daar nu eerlijk op antwoorden? Of ik nog eens zou spelen? Misschien. Ik worstelde met een dilemma: nooit ofte nimmer nog voet op zo’n veld zetten en gewoon terugkeren naar life as it was. Rustig, prestatiedrang-loos en vooral minder gefrustreerd. Of zou ik eens de tijd nemen om iets te leren? En – ik zeg maar iets – me te amuseren, zoals ieder normaal mens. (En en passant ook iets doen aan mijn neurotisch ego dat buitensporig veel gewicht aan een spelletje hangt. Ik zal het zelf maar alvast aankaarten.)

Ik hoef dus niet te zeggen dat ik best wel trots was toen ik twee dagen later opnieuw met een klein hartje en veel te grote short bij de tennisclub arriveerde. Al hadden we beter even de openingsuren nagekeken. Want de cafetaria was wel heel donker en verlaten. En wij hadden braaf een veld gereserveerd … maar stonden daar zonder rackets of balletjes.

Ik ben erg benieuwd of ik ooit nog in zo’n met plexiglas omgeven arena zal verschijnen om mijn demonen te bevrijden.

Misschien moet ik eerst maar eens een goed zittende short kopen.